De mensen in Juda worden gewaarschuwd
1 Volk van Juda, wat zijn jullie slecht! Denk toch na en begrijp hoe erg het is. 2 Doe dat voordat de Heer zijn plannen uitvoert. Want de tijd gaat snel. Doe het voordat de Heer jullie zijn woede laat voelen. Voordat hij jullie straft, voordat de dag van de Heer begint.
3 Maar sommigen van jullie zijn trouw aan de Heer en leven volgens zijn wetten. Zij moeten zich alleen op hem richten, en goed en eenvoudig proberen te leven. Misschien zullen ze dan veilig zijn op de dag van de Heer.
De Heer straft alle vijanden
De Filistijnen worden gestraft
4 In de stad Gaza zal niemand meer wonen. Askelon wordt een kale vlakte. Uit Asdod wordt iedereen weggejaagd op het heetst van de dag. En de stad Ekron zal verdwijnen. 5 Luister, Filistijnen! Jullie zijn uit Kreta gekomen, jullie wonen nu in Kanaän, in de buurt van de zee. Maar het zal slecht met jullie aflopen. De Heer zal zorgen dat daar niemand van jullie meer blijft wonen.
6-7 In het land van de Filistijnen groeit dan alleen nog maar gras. Hun land is dan voor de mensen uit Juda die nog in leven zijn. Die laten er hun dieren eten, en er staan schuren voor de schapen en de geiten. En zelf zullen ze ’s avonds gaan slapen in de huizen van Askelon. Want de Heer zal medelijden hebben met de mensen uit Juda. En hij zal zorgen dat er een nieuwe tijd voor hen komt.
De Moabieten en de Ammonieten worden gestraft
8-9 De machtige Heer, de God van Israël, zegt: ‘Ik heb gehoord hoe de Moabieten lachen om mijn volk. En hoe de Ammonieten mijn volk beledigen. Ze zeggen dat het land Juda niets voorstelt. Daarom zal er met het land van die volken hetzelfde gebeuren als met de steden Sodom en Gomorra: hun land wordt voor altijd een kale vlakte waar niets meer wil groeien. De mensen uit Juda die nog in leven zijn, zullen alles uit de huizen van de Moabieten en de Ammonieten stelen. En ze zullen hun land in bezit nemen.’
10 Zo zal de machtige Heer die volken straffen. Want ze vinden zichzelf geweldig, en ze lachen om het volk van de Heer. 11 Maar ze zullen bang worden voor de Heer. Want hij zal de goden van de hele wereld vernietigen. Dan zullen alle mensen hem gaan dienen, overal op aarde.
De Nubiërs en de Assyriërs worden gestraft
12 De Heer zal naar het zuiden gaan. Hij zal zorgen dat het volk van Nubië sterft in een oorlog.
13 De Heer zal ook naar het noorden gaan. Hij zal Assyrië straffen, hij zal dat land verwoesten. Er zal niemand meer wonen in Nineve. Die stad wordt een plaats waar niets meer wil groeien. 14 Er komen alleen maar wilde dieren. Die vinden er een plek om te rusten. Uilen en kraaien slapen er tussen het puin. De wind blaast door de gaten in de muren. De deuren zijn kapot, de stukken hout liggen op de grond.
15 Dat blijft er over van die stad, die nu nog vrolijk is. Nu denken de mensen nog dat ze daar veilig zijn. Ze zeggen: ‘Er is maar één Nineve!’ Maar ach, die stad wordt een verlaten vlakte. Wilde dieren vinden er een plek om te rusten. Iedereen die er komt, slaat van schrik zijn hand voor zijn mond.