De Levieten en hun beloning
Aäron is verantwoordelijk
1 De Heer zei tegen Aäron: ‘Jij en je zonen zijn verantwoordelijk voor de heilige tent. Als jullie je werk als priester niet goed doen, worden jullie gestraft. En als er iets verkeerds gebeurt bij de heilige tent, wordt jullie hele familie gestraft.
2 Laat ook de Levieten bij de heilige tent werken. Zij zijn familie van je, jullie horen bij dezelfde stam. Zij moeten jou en je zonen helpen bij het werk in de tent met de heilige kist. 3 Ze moeten voor de heilige tent zorgen, en allerlei taken voor jou doen. Maar ze mogen niet te dicht bij het altaar en de heilige voorwerpen komen. Als ze dat wel doen, zullen ze sterven. En niet alleen zij, maar ook jij en je zonen!
De Levieten zijn in dienst van Aäron
4 De Levieten moeten jou dus helpen met al het werk bij de heilige tent. Alleen de Levieten mogen jou en je zonen helpen, niemand anders. 5 En jullie zijn de enigen die het altaar en de heilige voorwerpen mogen verzorgen. Let daar goed op! Want anders word ik weer kwaad op de Israëlieten.
6 Uit het hele volk heb ik één groep gekozen voor een speciale taak. Dat zijn de Levieten, jouw familieleden. Zij horen bij mij. Zij moeten jullie helpen met het werk bij de heilige tent. 7 Maar alleen jij en je zonen mogen als priester werken bij het altaar. Alleen jullie mogen achter het gordijn komen dat voor de heilige kist hangt. Want alleen jullie heb ik priester gemaakt, aan jullie heb ik die bijzondere taak gegeven. Ieder ander die in de heilige tent komt, moet gedood worden.’
Het loon van de priesters
8 De Heer zei ook tegen Aäron: ‘Ik maak jou verantwoordelijk voor alles wat de Israëlieten aan mij aanbieden. Alles wat zij geven, is voor jou en je zonen. Want priesters hebben voor altijd recht op een deel van de offers.
9 Jullie krijgen van alle heilige offers het gedeelte dat niet verbrand wordt: van de graanoffers, van de offers waarmee een fout goedgemaakt wordt, en van de offers waarmee iemands schuld goedgemaakt wordt. 10 Alleen de mannen uit je familie mogen van die offers eten. Dat moeten ze doen op een heilige plaats, want de offers zijn heel heilig.
11 Ook het vlees dat omhooggehouden wordt om het aan mij aan te bieden, is voor jou en je zonen en dochters. Dat geldt voor altijd. Al je familieleden mogen ervan eten, als ze maar rein zijn.
12-13 Als de Israëlieten olijfolie, wijn of graan aan mij geven, krijgen jullie daar het beste deel van. Ze moeten de eerste opbrengst van het land aan mij aanbieden. Dat deel is voor jullie. Al je familieleden mogen ervan eten, als ze maar rein zijn.
14 Ook alles in het land wat voor mij apart gehouden wordt, is voor jullie.
15 De Israëlieten moeten het eerste jong van elk dier aan mij aanbieden. Daarna is het voor jullie. Maar als het een onrein dier is, moet je een geldbedrag aannemen in plaats van het dier.
Ook de oudste zoon van elke moeder moet aan mij aangeboden worden, en is dus voor jullie. Maar in plaats van die zoon moet je een geldbedrag aannemen. 16 Als het kind één maand oud is, moeten de ouders 50 gram zilver betalen volgens het officiële gewicht.
17 Het eerste jong van een koe, een schaap of een geit mag niet vervangen worden door een geldbedrag. Het is heilig, het is voor mij. Je moet het bloed van het dier over het altaar gieten. De vette delen van het dier moet je op het altaar verbranden. Zo’n offer heeft een heerlijke geur. Het is een geschenk voor mij, dat ik graag aanneem. 18 Het vlees van de borst en de rechterachterpoot is voor jullie.
19 Een deel van alle offers die de Israëlieten aan mij brengen, geef ik dus aan jou en je zonen en dochters. Dat geldt voor altijd. Het is een belofte van mij aan jou en je nakomelingen. En die belofte blijft eeuwig gelden.’
Het loon van de Levieten
20 De Heer zei verder tegen Aäron: ‘Jij krijgt geen eigen grond in het land, zoals de andere Israëlieten. In plaats daarvan mag jij als priester voor mij werken.
21-24 Hetzelfde geldt voor alle Levieten. Ook zij krijgen geen eigen grond, zoals de andere Israëlieten.
De andere Israëlieten moeten een tiende deel van hun oogst aan mij aanbieden. En dat deel geef ik aan de Levieten. Dat is hun loon voor het werk dat ze bij de heilige tent doen. Alleen zij mogen bij de heilige tent werken. Verder mogen er geen Israëlieten in de buurt van de heilige tent komen. Als dat toch gebeurt, zullen ze sterven.
De Levieten moeten dus al het werk bij de heilige tent doen. En zij zijn er verantwoordelijk voor dat er niets verkeerds gebeurt bij de heilige tent. Dat geldt voor altijd, nu en in de toekomst.’
Geschenken voor de Heer
25 De Heer zei tegen Mozes: 26 ‘Zeg het volgende tegen de Levieten: ‘De Heer geeft jullie dus een tiende deel van de oogst van het volk. Als jullie dat krijgen, moeten jullie daarvan weer een tiende deel aan de Heer geven. 27 Dat is dan jullie geschenk aan de Heer. Dan is het alsof jullie graan van je eigen akker geven, en wijn en olijfolie van je eigen land.
28-29 Jullie moeten dus net als alle Israëlieten een tiende deel aan de Heer geven en aan Aäron, de priester. Houd daarom een deel van alles wat jullie van de Israëlieten krijgen, apart voor de Heer. Het moet het beste deel zijn. Want het is een geschenk voor de Heer. 30 Dan is het alsof jullie de oogst van je eigen grond geven, je eigen graan en je eigen wijn.
31 Wat er overblijft, is voor jullie. Je mag het eten waar je maar wilt, en al je familieleden mogen mee-eten. Het is jullie loon voor het werk bij de heilige tent. 32 Maar geef het beste deel aan de Heer. Dan ga je op de juiste manier om met de offers van het volk. Als jullie je niet aan die regels houden, zullen jullie sterven.’’
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap