Door rijkdom ging het verkeerd
1 Het ging heel lang goed met het volk van Israël. Israël leek op een prachtige druivenplant, die groeit en steeds meer druiven krijgt.
Hoe beter het met de Israëlieten ging, hoe meer altaren ze bouwden. Hoe rijker de mensen werden, hoe mooier ze de heilige stenen gingen versieren.
2 Maar die altaren en die stenen gebruikten ze om afgoden te dienen! Zo hebben ze de Heer bedrogen. Daarom zullen ze gestraft worden. De Heer zal hun altaren afbreken, en hij zal hun heilige stenen kapotslaan.
Een koning zal het volk niet helpen
3 De Israëlieten zullen zeggen: ‘We zijn gestraft omdat we geen eerbied hadden voor de Heer. Daarom hebben we nu geen koning meer. Maar een koning kan toch niets voor ons doen!’
4 Inderdaad, aan een koning heb je niets. Koningen beloven mooie dingen en ze sluiten veel verdragen. Maar ze houden zich niet aan hun beloftes en ze bedriegen iedereen. Koningen zijn gif voor het land. Door hen komt er steeds meer onrecht in Israël!
Israël zal zich schamen
5 De bewoners van Samaria maken zich zorgen om een stierenbeeld! Ze hebben verdriet om dat afschuwelijke beeld in Bet-Awen. Hun priesters schreeuwen het uit, het hele volk huilt. Want al het goud is van het beeld af gehaald. 6 En binnenkort wordt het beeld naar Assyrië gebracht, als geschenk voor de koning daar. Dat zal voor de Israëlieten een grote schande zijn. Dan zullen ze zich schamen voor alles wat ze gedaan hebben.
7 Dan is het afgelopen met de koning van Israël. Hij zal meegenomen worden door de Assyriërs. 8 En waar nu altaren staan, groeien straks allemaal doornstruiken. Want alle offerplaatsen zullen vernietigd worden, die verschrikkelijke plaatsen waar de Israëlieten hun afgoden vereren. Dan zullen de mensen tegen de bergen roepen: ‘Bedek ons toch!’ En tegen de heuvels: ‘Val toch op ons neer!’
De Heer zal zijn volk straffen
9 De Heer zegt: ‘Vroeger deden de Israëlieten al verkeerde dingen. Denk maar aan wat er gebeurd is in de stad Gibea! De Israëlieten zijn niets veranderd, ze zijn nog net zo slecht. Daarom zullen ze nu bij Gibea door vijanden verslagen worden. 10 Ik zal andere volken bij elkaar roepen, en die zullen tegen hen strijden. Zo zal ik de Israëlieten straffen voor hun misdaden.’
Israël heeft de Heer bedrogen
11 De Heer zegt tegen de Israëlieten: ‘Vroeger gehoorzaamden jullie mij. Net zoals een koe de boer gehoorzaamt. Een jonge, sterke koe die op het land werkt, en die geleerd heeft om de boer te helpen. Een koe die goed kan ploegen en de grond mooi vlak maakt.
12 Zo’n koe doet wat de boer wil. Net zo moeten jullie voortaan doen wat ik wil. Wees eerlijk en trouw. Leef volgens mijn wetten. Het is nu tijd om mij, de Heer, te zoeken. Dan kom ik naar jullie toe, en dan zorg ik dat het goed met jullie gaat.
13 Tot nu toe hebben jullie niet gedaan wat ik wilde. Jullie waren mij ontrouw, en jullie waren oneerlijk. Daarom zullen jullie gestraft worden.
De steden worden verwoest
Jullie vertrouwden alleen op je eigen kracht, op jullie grote leger. 14 Maar er zal oorlog tegen jullie gevoerd worden. Dan worden jullie sterke steden verwoest. Net zoals de stad Bet-Arbel vroeger verwoest werd door koning Salman. Hij doodde alle inwoners.
15 Zo zal ik jullie straffen, volk van Israël. Want jullie zijn verschrikkelijk slecht. Zodra de strijd begint, wordt jullie koning gedood.’