Hizkia ontvangt mannen uit Babylonië
1 De koning van Babylonië heette Merodach-Baladan. Hij had gehoord dat Hizkia ziek was geweest en weer beter was geworden. Daarom stuurde hij boodschappers naar hem toe met brieven en een geschenk.
2 Hizkia ontving de boodschappers hartelijk. Hij liet hun zien wat er allemaal in zijn schatkamers lag: zilver, goud, parfums en geurige olie. Hij liet ook zijn voorraad wapens zien, en alles wat hij verder in zijn paleis bewaarde. Hij liet de boodschappers overal kijken, niet alleen in zijn paleis, maar in het hele land.
Jesaja vraagt wie die mannen zijn
3 Korte tijd later ging Jesaja naar koning Hizkia en vroeg: ‘Wat hebben die mannen tegen u gezegd? Waar komen ze vandaan?’ Hizkia zei: ‘Ze komen uit een ver land, helemaal uit Babylonië.’ 4 En Jesaja vroeg: ‘Wat hebben ze in uw paleis allemaal bekeken?’ ‘Ze hebben alles gezien wat er in het paleis is,’ zei Hizkia. ‘Ik heb alles laten zien.’
5-6 Toen zei Jesaja tegen Hizkia: ‘Luister. Er komt een tijd dat alles uit uw paleis weggehaald zal worden. Alles wat uw voorouders verzameld hebben, wordt dan naar Babylonië gebracht. Er blijft helemaal niets over. Dat heeft de machtige Heer zelf gezegd. 7 En de Babyloniërs zullen ook een paar van uw zonen meenemen. Die moeten dan werken in het paleis van de koning van Babylonië.’
8 Hizkia dacht: Zolang ik leef, zal er hier nog rust en vrede zijn. Daarom zei hij tegen Jesaja: ‘Het is goed wat de Heer gezegd heeft.’
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap