Jechizkia viert het Paasfeest
Het Paasfeest wordt later gevierd
1-5 De regel was dat het Paasfeest in de eerste maand van het jaar gevierd moest worden. Maar dit jaar was dat niet gelukt. Dat kwam doordat de priesters zich niet op tijd voorbereid hadden op hun heilige taak. En doordat het volk niet op tijd naar Jeruzalem gekomen was.
Daarom overlegde koning Jechizkia met zijn hoge ambtenaren en met de leiders van de stad. Ze besloten om het Paasfeest in de tweede maand te vieren. Iedereen was het daarmee eens.
Ook de Israëlieten worden uitgenodigd
Toen stuurde Jechizkia boodschappers door heel Israël en Juda. Zij moesten iedereen, van noord tot zuid, uitnodigen om naar de tempel in Jeruzalem te komen. Daar moesten ze het Paasfeest van de Heer, de God van Israël, vieren. Jechizkia liet zelfs brieven brengen naar de gebieden Efraïm en Manasse. Want de regel was dat het Paasfeest met iedereen samen gevierd moest worden. Dat was tot nu toe niet gebeurd.
Israël moet de Heer weer dienen
6 Toen gingen de boodschappers op weg met de brief van de koning en zijn hoge ambtenaren. Ze trokken door heel Israël en Juda. In de brief stond: ‘Israëlieten, de Assyriërs hebben jullie aangevallen. Nu is nog maar een klein deel van jullie volk in leven. Keer terug naar de Heer, de God van Abraham, Isaak en Jakob. Dan zal hij ook weer naar jullie terugkeren.
7 Doe niet zoals jullie voorouders en familieleden. Zij waren ontrouw aan de Heer, hun God. Daarom heeft de Heer gezorgd voor veel ellende. Dat hebben jullie allemaal kunnen zien. 8 Blijf niet zo ongehoorzaam als zij. Beloof dat jullie weer trouw zullen worden aan de Heer. Kom naar zijn tempel, die hij voor altijd heilig gemaakt heeft. Dien de Heer, jullie God. Dan zal hij niet meer boos op jullie zijn.
9 Als jullie weer trouw zijn aan de Heer, jullie God, dan zal hij ook trouw zijn aan jullie. Dan zal hij ervoor zorgen dat de Assyriërs medelijden krijgen met de Israëlieten die zij gevangengenomen hebben. En dan zullen die Israëlieten weer naar Israël mogen teruggaan. Want de Heer is goed, en vol liefde.’
De Israëlieten willen niet komen
10 De boodschappers gingen naar alle steden en gebieden in Israël om de Israëlieten voor het Paasfeest uit te nodigen. Ze trokken van de gebieden Efraïm en Manasse tot aan het gebied Zebulon. Maar de Israëlieten lachten hen uit. 11 Alleen een paar mensen uit de gebieden Aser, Manasse en Zebulon kregen spijt van hun ontrouw. Zij kwamen wel naar Jeruzalem.
12 De mensen uit Juda luisterden wel allemaal naar de koning en zijn hoge ambtenaren. Zij deden wat de Heer wilde. Daar had God voor gezorgd.
Het volk viert het Paasfeest
13 In de tweede maand kwamen er heel veel mensen naar Jeruzalem om het Feest van het Brood zonder Gist te vieren.
14 Eerst haalden de mensen alle altaren uit de stad weg die niet in de tempel stonden. Ook de altaren voor de wierook haalden ze weg. Ze gooiden die allemaal in het Kidron-dal.
15 Daarna, op de veertiende dag van de tweede maand, moesten de offerdieren voor het Paasfeest geslacht worden. De priesters en de Levieten brachten de offerdieren naar de tempel. Nu hadden ze zich wel voorbereid op hun heilige taak. Ze schaamden zich ervoor dat ze dat niet eerder gedaan hadden.
16 Daarna gingen ze op hun vaste plaats bij het altaar staan. Precies zoals het opgeschreven was in de wet van de profeet Mozes. De Levieten vingen het bloed van de geslachte dieren in schalen op, en gaven die aan de priesters. Die goten het bloed langs de zijkanten van het altaar.
Sommige mensen zijn onrein
17 Er waren veel mensen naar de tempel gekomen die zich niet rein gemaakt hadden. Zij mochten geen offers brengen aan de Heer. Daarom slachtten de Levieten de offerdieren voor hen. Zo konden de offerdieren van die mensen toch aan de Heer gegeven worden.
18 Veel van die mensen kwamen uit de gebieden Efraïm, Manasse, Issachar en Zebulon. Ze hadden van het offervlees gegeten, maar dat is verboden als je onrein bent. Daarom bad Jechizkia voor hen tot de Heer. Hij zei: ‘Heer, u bent goed! Wilt u deze mensen vergeven? 19 Heer, God van onze voorouders, deze mensen willen u graag dienen. Ook al hebben ze zich niet gehouden aan de regels van de tempel, en ook al zijn ze onrein.’
20 De Heer deed wat Jechizkia hem vroeg. Hij vergaf de mensen, en strafte hen niet.
Het Feest van het Brood zonder Gist
21 Toen vierde het volk in Jeruzalem zeven dagen lang het Feest van het Brood zonder Gist. Iedereen was vrolijk. De Levieten en de priesters speelden elke dag luid op hun muziekinstrumenten om de Heer te danken. 22 En koning Jechizkia bedankte de Levieten, omdat zij de Heer zo goed dienden.
Zeven dagen lang vierden de mensen feest. Ze brachten offers voor het feestmaal en dankten de Heer, de God van hun voorouders.
Het volk viert nog zeven dagen feest
23 Toen besloot het volk om het feest zeven dagen langer te laten duren. Ze gingen dus nog zeven dagen door, en iedereen was vrolijk.
24 Koning Jechizkia van Juda zorgde voor nog meer offerdieren voor het feest: duizend stieren, en zevenduizend schapen en geiten. Ook de leiders van het volk gaven dieren voor het feest: duizend stieren, en tienduizend schapen en geiten.
Steeds meer priesters bereidden zich voor op hun heilige taak.
Iedereen is vrolijk
25 Iedereen in Jeruzalem was vrolijk: de mensen uit Juda, de mensen uit Israël, de priesters en de Levieten, de vreemdelingen in Juda, en de vreemdelingen die uit Israël gekomen waren. 26 Iedereen was heel blij. Want zoiets bijzonders was er lang niet meer gebeurd in Jeruzalem. De laatste keer was toen Salomo, de zoon van David, koning van Israël was.
27 Toen stonden de priesters op, en ze zegenden het volk. En God hoorde het gebed van het volk, in zijn heilige paleis in de hemel.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap