De Heer zal Israël redden
1-2 De Heer zegt tegen zijn volk: ‘Israël, luister! Jij bent mijn dienaar. Ik heb jou uitgekozen. Ik heb je gemaakt. Ik heb je het leven gegeven, nog voordat je geboren was. Ik help je altijd. Want jij bent mijn dienaar, jou heb ik uitgekozen.
Israël, je hoeft niet bang te zijn. 3 Want dit ga ik doen: ik zal weer rivieren laten stromen door het droge land. En zoals ik water geef aan het droge land, zo zal ik mijn geest geven aan je nakomelingen. Ik zal hun een gelukkig leven geven. 4 Door mijn geest zal het goed gaan met je nakomelingen. Net zoals planten goed groeien als het regent. En net zoals bomen goed groeien als ze langs het water staan.
5 Veel mensen zullen zeggen: ‘Ik hoor bij de Heer.’ Of: ‘Ik ben van de Heer.’ Iedereen wil bij het volk van Israël horen.’
Er zijn geen andere goden
Er is niemand zoals de Heer
6 De machtige Heer zegt: ‘Volk van Israël, ik ben jullie koning. Ik heb jullie bevrijd. Ik ben de eerste en ik ben de laatste. Er is geen andere god.
7 Is er een god zoals ik? Laat hij dat dan bewijzen. Kan hij vertellen wat er gebeurd is, vanaf de schepping tot nu? En kan hij ook zeggen wat er in de toekomst gaat gebeuren?
8 Volk van Israël, jullie hoeven niet bang te zijn. Want er is geen andere god! Ik ken geen god die zo machtig en trouw is als ik. Ik ben de enige. Dat heb ik jullie al vanaf het begin gezegd, ik heb het jullie steeds verteld. Jullie hebben het zelf gehoord.’
De afgoden kunnen niets
9 De Heer zegt: ‘Volk van Israël! Mensen die godenbeelden maken, zijn niets waard. Want die beelden kunnen niemand helpen. Als je de mensen vraagt wat hun goden gedaan hebben, dan weten ze geen antwoord en zullen ze zich schamen. 10 Maar als die goden niets kunnen, waarom maken mensen er dan beelden van? 11 Je kunt geen hulp verwachten van beelden die door mensen gemaakt zijn. Als de mensen bij elkaar komen om die beelden te vereren, zullen ze schrikken. Want dan merken ze dat er niets gebeurt. Ze zullen teleurgesteld zijn.’
Een beeld is van ijzer of hout
12 Een smid gebruikt gereedschap om een beeld te maken. Eerst smelt hij ijzer in het vuur. Daarna slaat hij met een hamer het ijzer in de goede vorm. Zijn sterke armen hebben veel kracht. Maar als hij niet eet en niet drinkt, dan heeft hij geen kracht meer en wordt hij moe.
13 Ook een timmerman gebruikt gereedschap om een beeld te maken. Daarmee meet hij het hout en tekent hij heel precies de vorm. Dan hakt hij het beeld uit het hout. Hij geeft het beeld de vorm van een mens. Hij maakt een prachtig beeld dat iemand in zijn huis kan zetten.
14 Maar om aan hout te komen, moet de timmerman eerst een paar bomen planten. De bomen zullen groeien door de regen. Als ze groot genoeg zijn, hakt de timmerman ze om. 15 Een deel van het hout gebruikt hij voor de oven. Zo houdt hij zich warm en bakt hij zijn brood. Met de rest van het hout maakt hij een godenbeeld, waarvoor hij knielt.
16 De helft van het hout gebruikt hij dus om een vuur te maken. Dan kan hij vlees roosteren en daarvan eten zo veel hij wil. En dan geniet hij van de warmte en zegt: ‘Ha, wat is het lekker warm. Ik voel de hitte.’ 17 Met de andere helft van het hout maakt hij een godenbeeld, waarvoor hij knielt. En dan bidt hij tot dat beeld en zegt: ‘Red mij, want u bent mijn god!’
De mensen knielen voor een stuk hout
18 De mensen begrijpen het niet. Hun ogen lijken wel dichtgeplakt, ze zien niets en ze begrijpen niets. 19 Het dringt niet tot hen door wat er gebeurt. Ze snappen het niet. Ze begrijpen niet dat ze een beeld hebben gemaakt van hout! Met zulk hout maken ze ook een vuur om brood op te bakken en om vlees op te roosteren. Ze knielen dus voor een gewoon stuk hout!
20 De mensen vertrouwen op iets waar ze niets aan hebben. Ze laten zich bedriegen. En het loopt verkeerd met hen af. Ze begrijpen niet dat ze zichzelf voor de gek houden met zo’n houten beeld.
Israël moet terugkomen bij de Heer
21 De Heer zegt tegen zijn volk: ‘Israël, jij bent mijn dienaar. Onthoud dat goed! Ik heb je gemaakt, je bent van mij. Ik zal jou nooit vergeten. 22 Ik heb je al je misdaden vergeven. Ze zijn verdwenen, zoals de wolken verdwijnen door de zon. Israël, kom bij mij terug. Ik zal je bevrijden.’
23 Iedereen moet juichen, want de Heer zal zijn volk bevrijden. Juich allemaal! Alles in de hemel moet juichen, en alles diep in de aarde moet juichen. En ook de bergen en de bossen, ja, alle bomen! De Heer zal Israël bevrijden. Zo laat hij zien hoe machtig hij is.
De Heer kiest koning Cyrus uit
De Heer zal zijn volk bevrijden
24 De Heer zegt tegen zijn volk: ‘Israël, ik zal je bevrijden. Want ik heb je gemaakt. Ik heb je het leven gegeven, nog voordat je geboren was. Ik, de Heer, heb alles gemaakt. Ik alleen heb de aarde gemaakt. En ik heb ook de hemel gemaakt, als een koepel boven de aarde.
25 Priesters en waarzeggers zeggen van alles over de toekomst. Maar ik zorg ervoor dat hun voorspellingen niet uitkomen. Iedereen zal zien dat hun uitspraken belachelijk zijn.
26 Maar alles wat mijn dienaren zeggen, is waar. Alles wat mijn profeten voorspeld hebben, zal echt gebeuren. Ik zal weer mensen laten wonen in Jeruzalem. De steden van Juda zullen weer opgebouwd worden. Ja, alle steden die verwoest waren, zullen weer opgebouwd worden. Daar zal ik voor zorgen. 27 Want ik ben de Heer. Ik kan de diepste zee laten opdrogen, ik kan al het water uit de rivieren laten verdwijnen.
28 Ik zeg tegen koning Cyrus: ‘Jij zult mijn volk leiden. Jij zult mijn plannen uitvoeren.’ Cyrus zal ervoor zorgen dat Jeruzalem weer opgebouwd wordt. En dat er in die stad een nieuwe tempel komt.’
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap