Gog en zijn soldaten worden gedood
1 De Heer zei tegen mij: ‘Luister, mensenkind. Jij moet Gog waarschuwen en tegen hem zeggen: ‘Dit zegt God, de Heer: Ik ga je straffen, Gog! 2 Ik dwing je om je land in het verre noorden te verlaten. Ik haal je daar weg en breng je naar het land Israël.
3 Maar als je daar bent, zal ik je wapens afpakken en je machteloos maken. 4 Je zult sterven in de bergen van Israël, samen met je soldaten uit al die verschillende volken. Jullie lichamen zullen worden opgegeten door roofvogels en wilde dieren. 5 Ook op de vlakte zullen alle soldaten gedood worden. Dat heb ik, de Heer, besloten.’
De Heer zal Magog in brand zetten
6 Ik, de Heer, zal heel het land Magog in brand zetten. Ook de landen langs de kust, waar de mensen altijd in vrede geleefd hebben, zal ik door vuur vernietigen. Dan zal iedereen begrijpen dat ik de Heer ben.
7 Ik zal aan mijn volk Israël laten zien dat ik een heilige God ben. En ik zal ervoor zorgen dat de andere volken mijn heilige naam niet meer beledigen. Ze zullen begrijpen dat ik de Heer ben, de heilige God van Israël.
De wapens van Gog worden verbrand
8 Alles wat ik, de Heer, gezegd heb, zal zeker uitkomen. Het zal gebeuren op de dag waarover ik gesproken heb. 9-10 Dan zullen de Israëlieten uit hun steden komen om de wapens van hun vijanden te verzamelen: schilden, pijlen en bogen, stokken en speren. Ze zullen met het hout van die wapens een vuur maken om warm te blijven. Dan hoeven ze zeven jaar lang geen takken te verzamelen en geen bomen om te hakken. Want ze kunnen de wapens van hun vijanden gebruiken om vuur mee te maken.
De Israëlieten zullen alles van hun vijanden afpakken. Ze zullen met hun vijanden doen wat die met de Israëlieten wilden doen. Dat heb ik, de Heer, besloten!
Het leger van Gog zal begraven worden
11 In die tijd zal ik een plek aanwijzen waar Gog en zijn leger begraven moeten worden. Dat zal het Dal van de Reizigers zijn, ten oosten van de Dode Zee. Er worden daar zo veel soldaten begraven, dat niemand meer door dat dal heen kan reizen. Daarom krijgt die plek een andere naam. Het zal het Dal van het Leger van Gog genoemd worden.
12 Door de dode lichamen van Gog en zijn leger is het land onrein geworden. Daarom moeten de Israëlieten die lichamen begraven. Ze zullen daar zeven maanden mee bezig zijn. 13 Alle inwoners van Israël zullen meehelpen. Ze zullen daarvoor beloond worden op de dag dat ik mijn macht laat zien. Dat heb ik, de Heer, besloten.
Het land moet weer rein worden
14 De Israëlieten zullen een groep mannen uitkiezen die door het hele land moet reizen. Die mannen moeten de lichamen begraven die nog zijn blijven liggen. Zo zullen ze het land rein maken, en ervoor zorgen dat ik weer vereerd kan worden. Dat zal zeven maanden duren.
Na die zeven maanden moeten de mannen nog een keer in het hele land gaan zoeken. 15 Als ze dan ergens botten van een mens vinden, moeten ze daar een steen neerzetten. Dan kan die plek later teruggevonden worden. En dan kunnen de botten begraven worden in het Dal van het Leger van Gog. 16 Vlak bij dat dal zal later een stad liggen die Hamona heet. (Hamona betekent: leger.)
Als de botten begraven zijn, is het land weer rein.’
Een offerfeest voor de dieren
17 God, de Heer, zei tegen mij: ‘Mensenkind, roep alle vogels en wilde dieren bij elkaar. Laat ze overal vandaan komen. En zeg namens mij: ‘Kom allemaal naar de bergen van Israël! Daar geef ik, de Heer, een groot offerfeest voor jullie. Kom vlees eten en bloed drinken. 18 Eet het vlees van dappere helden, en drink het bloed van machtige koningen. Want die worden geslacht, net zoals vette schapen, geiten en stieren uit Basan geslacht worden. 19 Eet hun vet tot jullie helemaal vol zitten, en drink hun bloed tot jullie helemaal dronken zijn.
Ikzelf zal dat offerfeest voor jullie geven. 20 Bij mijn maaltijd kunnen jullie je vol eten met het vlees van paarden en ruiters, dappere helden en soldaten. Dat heb ik, de Heer, besloten.’
De Heer laat zijn macht zien
21 Door al die dingen laat ik aan alle volken zien dat ik een machtige God ben. Ze zullen begrijpen dat ik hen veroordeel en straf.
22 Dan zal het volk van Israël weten dat ik de Heer ben, hun God. 23 En de andere volken zullen weten dat de Israëlieten hun land moesten verlaten door hun eigen schuld. Want de Israëlieten zijn mij ontrouw geweest. Daarom ben ik bij hen weggegaan. Ik leverde hen uit aan hun vijanden, zodat ze stierven in de strijd. 24 Zo strafte ik de Israëlieten voor hun misdaden.
De Heer zal zijn volk terugbrengen
25 Maar vanaf nu zal ik ervoor zorgen dat het weer goed gaat met Israël. Ik zal medelijden krijgen met mijn volk, en hen helpen. Zo zal ik aan iedereen laten zien dat ik een heilige God ben.
26 De Israëlieten mogen weer terugkeren naar hun eigen land. Daar zullen ze in vrede kunnen leven. Maar ze zullen zich wel blijven schamen voor hun ontrouw.
27 Ik zal de Israëlieten weghalen bij de volken waarbij ze terechtgekomen zijn. Ik zal hen bevrijden uit de landen van hun vijanden, en hen weer bij elkaar brengen. Zo zal ik aan de volken laten zien dat ik een heilige God ben.
28 Ik had de Israëlieten zelf weggestuurd naar die andere volken. Maar ik zal hen ook weer terugbrengen naar hun eigen land. Niemand van hen zal achterblijven. Dan zullen ze begrijpen dat ik de Heer ben, hun God. 29 Ik zal mijn geest aan hen geven, en ik zal nooit meer bij hen weggaan. Dat heb ik, de Heer, besloten.’