Vierde toespraak van Elihu
God is wijs en rechtvaardig
1 Elihu zei verder:
2 ‘Heb nog even geduld.
Ik wil je nog veel meer zeggen over God.
3 Ik wil je laten zien dat hij goed en eerlijk is.
Ik heb mijn kennis overal vandaan.
4 Geloof me, ik vertel geen leugens,
ik weet waarover ik spreek.
5 God is machtig, hij zorgt voor iedereen.
Hij is machtig en wijs.
6 God laat slechte mensen sterven,
maar hij redt mensen die onderdrukt worden.
7 Hij beschermt mensen die goed leven.
Hij maakt ze zo machtig als koningen,
iedereen heeft respect voor hen.
God straft mensen om ze iets te leren
8 Maar soms gebeuren er rampen,
soms hebben mensen het moeilijk en lijden ze pijn.
9 Zo laat God zien dat ze kwaad gedaan hebben,
dat ze ongehoorzaam aan hem geweest zijn.
10 Hij zorgt ervoor dat ze weer naar hem gaan luisteren
en niet langer verkeerde dingen doen.
11 Als ze gehoorzaam zijn en doen wat God vraagt,
dan zullen ze lang en gelukkig leven.
12 Maar als ze niet luisteren,
als ze niet van God willen weten,
dan zullen ze sterven.
13 God wordt steeds bozer op slechte mensen.
Maar zelfs als hij hen straft, luisteren ze niet.
14 Dan gaan ze dood door hun slechte leven,
ze sterven als ze nog jong zijn.
15 Als mensen pijn lijden, wil God hun iets leren.
Hij wil dat ze naar hem gaan luisteren.
God wilde Job redden
16 Job, God wilde ook jou redden uit de ellende,
zodat je weer volop zou genieten van het leven.
17 Maar nu word je gestraft, net als slechte mensen.
Je krijgt de straf die je verdient.
18-19 Pas op dat je niet al te kwaad wordt,
want dan spot je misschien met God.
Je hebt niets meer aan al je rijkdom.
Want geld helpt niet als het slecht met je gaat.
God laat zich niet betalen om je pijn weg te nemen.
20 Job, verlang niet naar de nacht
waarin je voor altijd verdwijnen kunt.
21 Pas op, doe geen kwaad meer!
Want anders heeft God je voor niets laten lijden.
22 Bedenk dat God machtiger is dan iedereen!
Niemand hoeft hem te leren wat goed en kwaad is.
23 Niemand kan zeggen wat God moet doen.
Niemand kan zeggen dat God fouten maakt.
Mensen kunnen God niet begrijpen
24 Job, vergeet niet om God in een lied te danken,
zoals mensen dat al zo lang gedaan hebben.
25 Alle mensen zien wat God doet,
maar ze zien het alleen van heel ver weg.
26 God is zo groot,
wij kunnen hem niet kennen.
Niemand kan weten hoe oud God is.
27 Hij haalt de waterdruppels uit de zee omhoog
en maakt zo de regen.
28-31 De regen komt uit de wolken omlaag,
de druppels vallen op alle mensen.
Zo zorgt God voor de volken,
zo geeft hij hun genoeg te eten.
Niemand begrijpt hoe de wolken bewegen,
en hoe de donder uit Gods woning komt.
Hij verlicht de hemel met zijn bliksem,
hij bedekt de zee met duisternis.
32 God pakt de bliksem in zijn handen,
en stuurt die als een pijl naar de aarde.
33 De donder laat horen dat God boos is,
hij is woedend op mensen die kwaad doen.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap