Gods boodschap voor Babylonië
Babylonië zal aangevallen worden
1-2 Luister, volk van Babylonië, jullie die leven in de woestijn bij de zee. De Heer heeft mij in een droom jullie vijanden laten zien. Die vijanden komen uit de woestijn. Ze komen dichterbij, als een krachtige wind, als een storm uit het zuiden. Ze komen uit een verschrikkelijk land. Volk van Babylonië, jullie vijanden moorden en doden, ze verwoesten en vernietigen!
Want de Heer heeft gezegd: ‘Bewoners van Elam en Medië, val aan! Jullie moeten de stad Babel aanvallen! Dan kan het volk van Babylonië geen andere volken meer onderdrukken.’
Jesaja is geschrokken
3 Ik ben geschrokken van wat ik gezien en gehoord heb. Ik sta te trillen op mijn benen. Ik heb vreselijke pijn in mijn buik, het lijken wel weeën. 4-5 Mijn hart bonst hevig. Ik ben bang, doodsbang. Ik kan ’s avonds niet meer genieten van de ondergaande zon. En ’s nachts heb ik angstige dromen. Dan zie ik dat ze in Babel feestvieren. De tafels zijn gedekt, er wordt gegeten en gedronken. En dan hoor ik plotseling: ‘Opstaan! Alle leiders moeten hun wapens pakken!’
De stad Babel zal veroverd worden
6 Inwoners van Babel, hoor wat de Heer tegen mij gezegd heeft: ‘Zet een bewaker op de stadsmuur. Laat hem vertellen wat hij ziet. 7 Hij zal paarden en wagens zien aankomen, en soldaten op ezels en op kamelen. En dan moet de bewaker opletten, hij moet heel goed opletten.
8 De bewaker zal zeggen: ‘De hele dag bewaak ik de stad. Ik blijf de hele nacht op mijn plek. 9 Kijk, daar komen ze aan! Daar komen de soldaten op hun paarden en wagens.’ En later zal de bewaker roepen: ‘De stad Babel is veroverd, de inwoners zijn verslagen! Al hun godenbeelden zijn vernield.’’
10 Dat heeft de machtige Heer, de God van Israël, mij verteld. En ik vertel het nu aan jullie. Arm volk van de Heer, dat door vijanden vertrapt is. Jullie hebben al zo veel moeten lijden!
Gods boodschap voor Edom, Arabië en Kedar
Er zal vrede komen in Edom
11 Volk van Edom, dit zegt de Heer over jullie: ‘Vanuit de Seïr-bergen hoor ik de mensen roepen. Ze vragen aan de bewaker op de muur: ‘Bewaker, hoe lang blijft het nog donker, hoe lang blijft het nog oorlog?’ 12 En de bewaker antwoordt: ‘Het wordt weer licht, het wordt weer vrede, maar nu is het nog nacht. Kom later terug, en vraag het me dan nog een keer.’’
Het volk van Arabië moet vluchten
13 Volk van Arabië, dit zegt de Heer tegen jullie: ‘Luister, inwoners van de stad Dedan, die op weg zijn met jullie kamelen! Jullie moeten vannacht in de woestijn slapen. Zoek een plekje in de struiken. 14-15 En luister, inwoners van de stad Teman! Jullie moeten de vluchtelingen helpen. Help de mensen die gevlucht zijn voor de oorlog, voor het geweld van al die wapens. Geef ze water voor de dorst, en geef ze brood.’
Het volk van Kedar verliest zijn macht
16-17 De Heer, de God van Israël, heeft tegen mij gezegd: ‘Over precies één jaar komt er een eind aan de macht van het volk van Kedar. Van hun leger blijft maar weinig over. Alleen een kleine groep die vecht met pijl en boog.’
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap