De macht van Davids familie
David wil een huis bouwen voor God
1 Nadat David in zijn paleis was gaan wonen, zei hij tegen de profeet Natan: ‘Moet je zien! Ik woon in een paleis van cederhout, maar de heilige kist met de wet van de Heer staat in een tent.’ 2 Natan antwoordde: ‘U kunt alles doen wat u wilt, want God steunt u.’
3 Maar die nacht sprak God tegen Natan. 4 Natan moest tegen David zeggen: ‘Dit zegt de Heer: ‘Jij mag geen huis voor mij bouwen. 5 Want ik heb nooit in een huis gewoond. Vanaf het moment dat ik de Israëlieten uit Egypte heb bevrijd, heb ik in een tent gewoond. En dat doe ik nog steeds. 6 Ik ben altijd met de Israëlieten meegereisd. En ik heb hun leiders nooit om een paleis van cederhout gevraagd.’’
De Heer beschermt David en zijn volk
7 Daarna moest Natan tegen David zeggen: ‘Dit zegt de machtige Heer: ‘Ik heb je weggehaald bij de schapen, omdat ik wil dat jij mijn volk leidt. 8 Ik heb je altijd geholpen. Ik heb al je vijanden gedood. En ik heb je net zo beroemd gemaakt als de belangrijkste mensen op aarde.
9-10 Ik heb mijn volk Israël een gebied gegeven waar ze kunnen wonen. Niemand hoeft meer bang te zijn. Toen mijn volk er pas woonde, heb ik rechters uitgekozen. Zij moesten de Israëlieten leiden. Dat was in de tijd dat de Israëlieten nog door slechte volken onderdrukt werden. Maar dat gebeurt nu niet meer, David. Want ik heb al je vijanden verslagen.
Davids familie zal altijd regeren
Ik beloof dat er in jouw familie altijd iemand koning zal zijn. 11 Ooit zal jouw leven voorbij zijn. En als jij gestorven bent, zal ik je zoon koning maken. 12 Ik zal ervoor zorgen dat hij lang koning blijft. En hij zal voor mij een tempel bouwen.
13 Ik zal voor hem een vader zijn, en hij zal voor mij een zoon zijn. Ik zal hem nooit verlaten, zoals ik wel gedaan heb met Saul, de vorige koning. 14 Jouw zoon zal altijd machtig zijn, in mijn tempel en in mijn land. Hij zal altijd koning blijven.’’
David is verbaasd over Gods belofte
15 Natan vertelde David alles wat hij van God gehoord had. 16 Daarna ging David de tent van de Heer binnen om te bidden. Hij zei: ‘Heer, mijn God, waarom hebt u mij uitgekozen om koning te zijn? Ik ben helemaal niet belangrijk, en mijn familie is dat ook niet. 17 En u hebt zelfs nog meer beloofd, God. U hebt gezegd dat er altijd iemand uit mijn familie koning zal zijn. Zo maakt u mij belangrijker dan andere mensen.
God is machtig
18 Wat kan ik verder nog tegen u zeggen? U kent mij. Ik ben uw dienaar. 19 Heer, u doet geweldige dingen voor mij. Zo laat u uw goedheid zien. 20 Heer, er is niemand zoals u. Er bestaat geen andere god. Alles wat we over u gehoord hebben, is waar.
21 En geen volk is zo bijzonder als uw volk Israël. Israël is het enige volk op aarde dat door u bevrijd is, toen u hen weghaalde uit Egypte. Iedereen kent u. U hebt geweldige wonderen gedaan voor uw volk, u hebt andere volken weggejaagd. 22 Heer, Israël is uw volk, en u bent hun God, voor altijd.
David vraagt God om steun
23 Heer, doe wat u aan mij en mijn nakomelingen beloofd hebt. 24 Dan zal iedereen u altijd kennen en vertrouwen. En de mensen zullen zeggen: ‘De Heer, de machtige God, is de God van Israël.’ Als u doet wat u beloofd hebt, zal er in mijn familie altijd iemand koning zijn.
25 Mijn God, ik durf nu tot u te bidden. Want u hebt tegen mij gezegd dat er in mijn familie altijd iemand koning zal zijn. 26 Dat hebt u mij beloofd, Heer. U alleen bent God. 27 U hebt besloten om mij en mijn familie altijd te steunen, zodat er altijd iemand uit onze familie koning zal zijn. Omdat u ons steunt, zal het altijd goed met ons gaan.’