Psalm 18
1 Een lied van David, de dienaar van de Heer. Voor de zangleider.
David zong dit lied om de Heer te danken. Want de Heer had hem gered van Saul en van zijn andere vijanden.
De Heer redt mij van mijn vijanden
2 Ik heb u lief, Heer.
U geeft mij kracht.
3 U beschermt me, bij u ben ik veilig.
God, bij u kan ik me verbergen.
U helpt mij en u bevrijdt mij.
U redt me van mijn vijanden.
4 Breng eer aan de Heer!
Want ik riep naar hem om hulp,
en hij heeft mij gered van mijn vijanden.
5 Ik was al bijna dood.
Het land van de dood zag ik al,
en ik was heel bang.
6 De dood was heel dichtbij,
hij had me al bijna te pakken.
7 Toen schreeuwde ik om hulp naar mijn God,
vol angst riep ik naar de Heer.
En hij hoorde mij roepen,
vanuit de hemel hoorde hij mijn stem.
De Heer was woedend
8 Toen schudde en beefde de aarde.
De bergen schudden heen en weer,
want de Heer was woedend.
9 Er kwam rook uit zijn neus,
en vuur uit zijn mond.
De Heer spuugde vlammen van vuur uit.
10 Hij opende de hemel
en hij kwam naar de aarde.
Op donkere wolken kwam hij naar beneden.
11 Hij kwam omlaag op zijn hemelse wagen,
de wind blies hem vooruit.
12 Hij verborg zich in de duisternis.
Het was donker om hem heen,
donker van wolken en regen.
13 Vuur ging voor hem uit,
wolken van hagel en vuur.
14 Uit de hemel klonk de donder van de Heer,
de Allerhoogste liet zijn stem horen.
Hagel en vuur kwamen neer op de aarde.
15 De Heer stuurde bliksem
om zijn vijanden te verjagen.
Met pijlen van vuur maakte hij hen bang.
16 De Heer was boos,
hij was woedend!
Hij liet de aarde beven.
De bodem van de zee werd zichtbaar,
zelfs de zuilen onder de aarde waren te zien.
De Heer heeft mij gered
17 Zo kwam de Heer uit de hemel om mij te redden.
Hij redde mij van de dood.
18 Hij bevrijdde mij van mijn vijanden,
van de machtige mensen die me haatten,
die sterker waren dan ik.
19 Zij vielen mij aan toen ik geen kracht meer had.
Maar de Heer hielp mij,
20 hij bevrijdde mij uit gevaar.
Hij redde mij, omdat hij me liefhad.
21 De Heer was goed voor mij,
omdat ik hem trouw was.
Hij heeft me geholpen,
omdat ik onschuldig was.
22 Want ik leefde zoals de Heer het wilde,
ik was altijd trouw aan mijn God.
23 Ik hield me aan zijn wetten,
ik luisterde altijd naar zijn regels.
24 Ik leefde precies zoals hij het wilde,
nooit deed ik slechte dingen.
25 De Heer heeft mij geholpen,
omdat ik hem trouw was.
Hij zag dat ik onschuldig was.
De Heer helpt mij
26 Heer, voor trouwe mensen bent u trouw,
voor goede mensen bent u goed,
27 voor eerlijke mensen bent u eerlijk.
Maar voor slechte mensen bent u een vijand.
28 U bevrijdt mensen die onderdrukt worden.
Maar mensen die zichzelf geweldig vinden,
die maakt u onbelangrijk.
29 Heer, mijn God, u brengt licht in mijn leven.
U helpt me als ik het moeilijk heb.
30 En als u mij helpt, kan ik alles.
Dan kan ik een leger aanvallen,
dan kan ik een stad veroveren.
De Heer geeft mij kracht
31 Alles wat de Heer doet, is goed.
Alles wat God zegt, is volmaakt.
Hij beschermt mensen die hem om hulp vragen.
32 Er is geen andere God dan de Heer.
Alleen bij hem ben ik veilig,
33 want hij geeft mij kracht.
Hij helpt me om goed te leven.
34 Hij maakt mij zo snel als een hert,
en hij zorgt ervoor dat ik niet val.
35 Hij leert me om te vechten,
en om te schieten met pijl en boog.
Ik heb mijn vijanden verslagen
36 Heer, u hebt mij beschermd en gered.
U steunde mij met uw sterke handen.
U was bij me, en dat gaf me kracht.
37 U maakte voor mij de weg vrij,
zo kon ik verdergaan.
38 Ik kon mijn vijanden achtervolgen,
en ik kon ze inhalen.
Ik ging pas terug naar huis
toen ik ze vernietigd had.
39 Ik sloeg ze allemaal neer.
Ze stonden niet meer op,
ze lagen dood bij mijn voeten.
40 U gaf mij kracht voor de strijd.
Zo kon ik mijn vijanden verslaan.
41 Ze probeerden te vluchten,
maar ik doodde ze allemaal.
42 Ze schreeuwden om hulp,
maar er kwam niemand.
Ze riepen naar u, Heer,
maar u antwoordde niet.
43 Ik vertrapte hen,
zoals je vuil op straat vertrapt.
Ze leken op stof dat wegwaait in de wind,
niets bleef er van ze over.
Alle volken gehoorzamen mij
44 Toen iedereen zich tegen mij verzette,
was u het die mij redde, Heer.
U maakte mij koning van veel landen.
Zelfs volken die ik niet kende, dienden mij.
45 Vreemdelingen luisterden naar mij.
Ze gehoorzaamden mij meteen,
46 want ze waren bang,
ze beefden van angst.
Ze verlieten hun sterke steden om mij te dienen.
Dank de Heer
47 De Heer leeft!
Laat iedereen hem danken,
want hij heeft mij beschermd.
Laat iedereen hem eren,
want hij heeft mij gered.
48 Door God heb ik volken overwonnen,
door God werd ik koning van veel landen.
49 Hij bevrijdde me van mijn vijanden,
hij maakte me sterker dan mijn tegenstanders.
Hij heeft mij gered.
50 Daarom wil ik de Heer danken.
Alle volken mogen dat weten!
Ik wil een lied zingen over de Heer.
51 Want hij laat zijn koning overwinnen.
Hij is trouw aan de koning die hij uitgekozen heeft.
Hij is trouw aan David en zijn familie,
voor altijd.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap