De leiders maken zich geen zorgen
1 Leiders van Israël, jullie maken je nergens zorgen over, daar op de berg Sion. Jullie denken dat jullie veilig zijn op de berg van de stad Samaria. Jullie denken dat jullie volk het beste is van alle volken. En bij zulke leiders komen de Israëlieten raad vragen!
Maar het loopt slecht met jullie af! 2 Ga maar eens kijken in de stad Kalne. Breng maar eens een bezoek aan de grote stad Hamat. Kijk maar eens hoe het afgelopen is met Gat, de stad waar de Filistijnen wonen. Jullie denken toch niet dat jullie land sterker is? Of dat jullie gebied veel groter is?
3 Het loopt slecht met jullie af! Jullie denken dat de dag dat jullie gestraft worden, nog ver weg is. Maar door jullie misdaden komt die dag juist dichterbij.
De leiders doen niets voor het volk
4 Jullie liggen maar op bed, jullie zitten lui op de bank. Jullie eten lekker vlees, vlees van de beste dieren. 5 Jullie schreeuwen en maken muziek. Jullie doen alsof je net zo goed muziek kunt maken als koning David zelf! 6 Jullie drinken wijn uit grote bekers. Jullie verwennen jezelf met de lekkerste geurtjes. En dat het volk van Israël pijn heeft, dat maakt jullie niets uit.
7 Maar nu is het afgelopen met lui zijn en feesten. Jullie worden het eerst van allemaal weggehaald en naar een ver land gebracht.
Niemand in Israël zal veilig zijn
8 God, de Heer, de machtige God, zegt: ‘Volk van Israël, ik heb genoeg van jullie trots. Ik heb genoeg van jullie paleizen. Daarom zorg ik ervoor dat jullie vijanden de baas zullen zijn over Samaria en over alle inwoners van die stad. Mijn besluit staat vast!’
9 Misschien denken er dan tien mensen dat ze een veilige plek gevonden hebben. Maar ook die tien zullen sterven. 10 Misschien komt er iemand naar een huis om het dode lichaam van een familielid weg te halen. Hij wil het verbranden. Hij zal dan vragen aan een ander die nog in het huis is: ‘Is er bij jou nog iemand in leven?’ En die ander zal zeggen: ‘Nee, maar wees stil! Noem de naam van de Heer niet. 11 Want de Heer hoeft maar één bevel te geven en alle huizen worden aan stukken geslagen.’
Israël verandert recht in onrecht
12 Paarden kunnen niet over rotsen rennen. En het is onmogelijk om van rotsen vruchtbaar land te maken. Maar jullie doen wat onmogelijk is. Jullie veranderen recht in onrecht. En eerlijk gedrag willen jullie niet belonen.
13-14 God, de machtige Heer, zegt: ‘Jullie zijn blij met de verovering van de stad Lo-Debar. Jullie beweren dat jullie de stad Karnaïm op eigen kracht veroverd hebben. Maar ik stuur een volk op jullie af. Dat volk zal jullie overal in het land onderdrukken, van het noorden tot het zuiden.’
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap