De vrouw met de olie
Het plan om Jezus te doden
1 Het was vlak voor het Joodse Paasfeest. Joden eten dan brood zonder gist. De priesters en de wetsleraren wilden Jezus doden. Ze maakten een plan om hem in het geheim gevangen te nemen. 2 Ze dachten: Dat moeten we niet midden op het feest doen. Anders komt het volk in opstand.
Een vrouw giet olie over Jezus heen
3 Jezus was in Betanië. Hij was op bezoek bij Simon, die Simon met de Huidziekte genoemd werd. Tijdens het eten kwam er een vrouw binnen. Ze had een flesje met olie bij zich, het was heel dure olie met een lekkere geur. Ze opende het flesje en goot de olie over Jezus’ hoofd.
4 Een paar mensen werden boos. Ze riepen: ‘Zonde van die dure olie! 5 Die hadden we kunnen verkopen voor een enorm bedrag. En dat geld hadden we aan arme mensen kunnen geven!’ Zo gingen ze tegen de vrouw tekeer.
De vrouw heeft iets goeds gedaan
6 Maar Jezus zei: ‘Laat haar met rust. Doe niet zo boos tegen haar. Ze heeft iets goeds voor mij gedaan. 7 Arme mensen zullen er altijd zijn. Je kunt hen helpen wanneer je maar wilt. Maar ik zal niet altijd bij jullie zijn. 8 Deze vrouw heeft gedaan wat ze kon. Zij heeft mij verzorgd met geurige olie. Daardoor is mijn lichaam klaar om begraven te worden.
9 Luister goed naar mijn woorden: Als het goede nieuws verteld wordt, zal er ook over deze vrouw verteld worden. Overal in de wereld zullen de mensen horen wat zij gedaan heeft.’
Judas helpt de priesters
10-11 Judas Iskariot, één van de twaalf leerlingen, ging naar de priesters. Hij zei: ‘Ik zal jullie helpen om Jezus gevangen te nemen.’ De priesters waren daar blij mee. Ze wilden Judas er zelfs voor betalen. En Judas begon na te denken over een goed moment om Jezus gevangen te nemen.
De laatste maaltijd
De paasmaaltijd wordt klaargemaakt
12 Het was de eerste dag van het Joodse Paasfeest. Op die dag slachten Joden een lam voor de paasmaaltijd. De leerlingen zeiden tegen Jezus: ‘Waar zullen we de paasmaaltijd voor vanavond gaan klaarmaken?’
13-14 Jezus stuurde twee leerlingen op weg. Hij zei: ‘Ga naar de stad. Daar zul je een man tegenkomen die een kruik met water draagt. Ga achter hem aan totdat hij ergens naar binnen gaat. Zeg dan tegen de eigenaar van dat huis: ‘Onze meester vraagt waar hij met zijn leerlingen de paasmaaltijd kan vieren.’ 15 Dan zal die man jullie naar boven brengen. Daar is een grote kamer, waar alles al klaarstaat. Daar moeten jullie de maaltijd klaarmaken.’
16 De twee leerlingen gingen op weg naar de stad. Alles ging precies zoals Jezus gezegd had. De leerlingen maakten de paasmaaltijd klaar. 17 ’s Avonds kwamen ook Jezus en de andere leerlingen.
Eén leerling gaat Jezus uitleveren
18 Tijdens het eten zei Jezus: ‘Luister goed naar mijn woorden: Eén van jullie zal mij uitleveren. Iemand die nu met mij eet.’ 19 Daar werden de leerlingen verdrietig van. Eén voor één vroegen ze aan Jezus: ‘Dat ben ik toch niet?’
20 Jezus antwoordde: ‘Het is één van jullie twaalf, iemand die uit dezelfde schaal eet als ik. 21 De Mensenzoon zal sterven, dat staat in de heilige boeken. Maar wat een ramp voor de man die mij uitlevert! Die man had beter niet geboren kunnen worden.’
Jezus deelt brood en wijn uit
22 Tijdens het eten nam Jezus een brood. Hij dankte God. Hij brak het brood in stukken en deelde het uit. Hij zei: ‘Kijk, dit is mijn lichaam.’
23 Daarna nam hij een beker wijn. Hij dankte God en liet de beker rondgaan. Iedereen dronk eruit. 24 En Jezus zei: ‘Dit is mijn bloed. Als ik gedood word, zal mijn bloed vloeien. Maar daardoor zullen veel mensen gered worden. Dat heeft God beloofd.’
25 Jezus zei ook: ‘Luister goed naar mijn woorden: Vanaf nu zal ik geen wijn meer drinken. Ik zal pas weer wijn drinken in Gods nieuwe wereld.’
26 Toen zongen Jezus en zijn leerlingen een lied om God te danken. Daarna gingen ze op weg naar de Olijfberg.
Jezus wordt gevangengenomen
De leerlingen zullen Jezus in de steek laten
27 Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Jullie zullen mij allemaal in de steek laten. Want God zegt in de heilige boeken: «Ik zal de herder doden, en de schapen zullen alle kanten op rennen.» 28 Maar luister goed: Ik zal opstaan uit de dood. En dan ga ik naar Galilea, en daar zullen jullie mij zien.’
29 Maar Petrus zei: ‘Misschien zullen alle anderen u in de steek laten, maar ik niet!’ 30 Jezus antwoordde: ‘Luister goed, Petrus. Jij zult drie keer zeggen dat je mij niet kent. Dat zal vannacht gebeuren, nog voordat de haan twee keer gekraaid heeft.’
31 Maar Petrus zei heel beslist: ‘Nee, ik laat u niet in de steek! Als het moet, wil ik zelfs samen met u sterven!’ En alle andere leerlingen zeiden hetzelfde als Petrus.
Jezus bidt in Getsemane
32 Ze kwamen bij een plek die Getsemane heette. Jezus zei tegen de leerlingen: ‘Ik ga bidden. Blijf hier wachten tot ik terugkom.’ 33 Hij nam alleen Petrus, Jakobus en Johannes mee.
Toen werd Jezus onrustig en bang. 34 Hij zei: ‘Ik houd het niet meer uit, zo verdrietig ben ik. Blijven jullie maar hier, en zorg dat je wakker blijft.’
35-36 Jezus liep een klein stukje verder. Hij knielde op de grond en begon te bidden: ‘Vader, alstublieft! Geef dat ik niet hoef te lijden. Abba, Vader, voor u is alles mogelijk. Houd toch dit zware lijden bij mij weg! Maar doe alleen wat u wilt, niet wat ik wil.’
37 Jezus ging terug naar de drie leerlingen. Ze lagen te slapen. Hij zei tegen Simon Petrus: ‘Simon, je slaapt! Kun je niet eens één uur wakker blijven? 38 Blijf toch wakker! Bid God om kracht, zodat je geen verkeerde keuze maakt. Want jullie willen wel het goede kiezen, maar jullie zijn zwak.’
Jezus bidt opnieuw
39 Jezus ging opnieuw bidden. Hij sprak hetzelfde gebed uit als daarvoor. 40 Toen hij terugkwam, lagen de leerlingen alweer te slapen. Ze konden hun ogen gewoon niet openhouden. Ze wisten niet wat ze tegen Jezus moesten zeggen.
41 Toen Jezus voor de derde keer terugkwam, zei hij: ‘Nu moeten jullie niet langer slapen en uitrusten. Het is zover. Het moment is gekomen dat de Mensenzoon uitgeleverd wordt aan slechte mensen.’
Judas komt eraan
42 Jezus zei: ‘Kom, we moeten gaan. De man die mij gaat uitleveren, is dichtbij.’ 43 Terwijl Jezus dat zei, kwam Judas eraan. Hij was één van de leerlingen. Hij had een groep mannen bij zich met zwaarden en stokken. Ze waren gestuurd door de priesters, de wetsleraren en de leiders van het volk.
44 Judas had van tevoren met die mannen een teken afgesproken. Hij had gezegd: ‘Ik zal één man groeten met een kus. Dat is de man die jullie moeten hebben. Die moeten jullie gevangennemen. Neem hem mee en bewaak hem goed.’
Jezus wordt gevangengenomen
45 Judas liep recht op Jezus af. Hij zei: ‘Meester!’ En hij groette hem met een kus. 46 Toen grepen de mannen Jezus vast en ze namen hem gevangen.
47 Iemand die erbij was, pakte zijn zwaard. Hij raakte daarmee de knecht van de hogepriester, en sloeg zijn oor eraf.
48 Jezus zei tegen de mannen die hem vastgrepen: ‘Jullie zijn hier gekomen met zwaarden en stokken om mij gevangen te nemen. Alsof ik een gevaarlijke misdadiger ben! 49 Elke dag was ik in de tempel om de mensen uitleg te geven over God. Jullie zagen mij daar, maar jullie hebben mij niet gevangengenomen. Want het moet gaan zoals het verteld wordt in de heilige boeken.’
De leerlingen laten Jezus in de steek
50 Toen lieten alle leerlingen Jezus in de steek. Ze vluchtten weg. 51-52 Alleen een jonge man bleef dicht bij Jezus. Hij had een doek om zich heen geslagen. Verder had hij niets aan. De mannen grepen hem ook, maar hij kon ontsnappen. De doek bleef achter in de handen van de mannen. De jonge man vluchtte naakt weg.
Jezus komt bij de hogepriester
53 Jezus werd naar het huis van de hogepriester gebracht. Daar kwamen alle priesters, wetsleraren en leiders van het volk bij elkaar.
54 Petrus liep op een afstand achter Jezus aan. Hij kwam op de binnenplaats van het huis van de hogepriester. Daar ging hij bij de knechten zitten. Hij hield zich warm bij het vuur.
Jezus wordt vals beschuldigd
55 De priesters, de wetsleraren en de leiders van het volk zochten naar mensen die Jezus wilden beschuldigen. Want dan konden ze besluiten om hem te doden. Maar het lukte niet. 56 Er werden wel veel valse beschuldigingen tegen Jezus uitgesproken. Maar die waren niet geldig, omdat de getuigen allemaal iets anders zeiden.
57 Een paar mensen gingen staan om ook iets slechts over Jezus te vertellen. Het was weer een valse beschuldiging. 58 Ze zeiden: ‘Wij hebben Jezus iets horen zeggen over de tempel. Hij heeft gezegd: ‘Ik ga de tempel afbreken! Deze tempel, die door mensen gemaakt is. En binnen drie dagen bouw ik een nieuwe. Dat zal een tempel zijn die niet door mensen gemaakt is.’’ 59 Maar ook die getuigen zeiden niet precies hetzelfde, en dus was hun beschuldiging niet geldig.
60 Toen ging de hogepriester staan. Hij zei tegen Jezus: ‘Waarom reageert u niet op deze beschuldigingen? U hoort toch wat die mensen over u zeggen?’ 61 Maar Jezus bleef zwijgen. Hij zei niets.
Jezus is de Mensenzoon
Toen stelde de hogepriester Jezus een vraag. Hij zei: ‘Bent u de messias, de Zoon van God?’ 62 Jezus zei: ‘Ja, dat ben ik. Ik ben de Mensenzoon. Jullie zullen mij naast God zien zitten, aan de rechterkant. En jullie zullen mij uit de hemel zien terugkomen op de wolken.’
63 Toen de hogepriester dat hoorde, scheurde hij zijn priestermantel doormidden. Hij zei: ‘We hebben geen beschuldigingen meer nodig. 64 Jullie hebben allemaal gehoord dat deze man God beledigde. Wat is jullie oordeel?’ Iedereen vond dat Jezus gedood moest worden.
65 Toen begonnen sommige mensen Jezus in zijn gezicht te spugen. Ze deden hem een blinddoek om, en ze begonnen hem hard te slaan. Ze riepen: ‘Hé profeet, zeg eens wie dat deed!’ Ook de knechten sloegen hem.
Petrus zegt dat hij Jezus niet kent
66 Petrus zat nog steeds op de binnenplaats. Er kwam een meisje langs dat in dienst was van de hogepriester. 67 Ze zag Petrus zitten bij het vuur. Ze keek hem aan en zei: ‘Jij hoort ook bij die Jezus uit Nazaret!’ 68 Maar Petrus zei: ‘Welnee! Ik heb geen idee waar je het over hebt.’ Hij liep weg van de binnenplaats en ging terug naar de poort. Er kraaide een haan.
69 Maar bij de poort zag het meisje Petrus weer. Ze begon tegen de mensen om zich heen te vertellen dat hij bij Jezus hoorde. 70 Maar Petrus zei opnieuw: ‘Dat is niet waar!’
Even later zeiden ook een paar anderen tegen hem: ‘We weten zeker dat jij bij Jezus hoort. Want je komt duidelijk uit Galilea, net als hij!’ 71 Toen begon Petrus te vloeken en hij riep: ‘God weet dat ik die man niet ken!’ 72 Meteen daarna begon de haan voor de tweede keer die nacht te kraaien.
Toen dacht Petrus terug aan wat Jezus gezegd had: ‘Jij zult drie keer zeggen dat je mij niet kent. Dat zal vannacht gebeuren, nog voordat de haan twee keer gekraaid heeft.’ En Petrus begon te huilen.