God zegent Noach en zijn zonen
1 God zegende Noach en zijn zonen. Hij zei: ‘Jullie moeten kinderen krijgen. Zorg ervoor dat er overal op aarde mensen komen.
2 De dieren op het land en de vogels en de vissen zullen bang voor jullie zijn. Want jullie zijn de baas over de dieren. 3 Jullie mogen ook hun vlees eten. Ik heb jullie al planten gegeven om te eten. Nu mogen jullie ook alle dieren eten. 4 Maar jullie mogen geen vlees eten waar nog bloed in zit. Want bloed betekent leven.
5 Ook het bloed van een mens betekent leven. Als een dier een mens doodt, moet dat dier zelf ook gedood worden. Als een mens een ander mens doodt, moet die mens zelf ook gedood worden. Dat eis ik. 6 Ik heb de mensen zo gemaakt dat ze op mij lijken. Daarom moet iemand die een ander mens doodt, zelf gedood worden.
7 Jullie moeten kinderen krijgen en ervoor zorgen dat er overal op aarde mensen komen.’
God doet de mensen een belofte
8 Verder zei God tegen Noach en zijn zonen: 9 ‘Nu ga ik een belofte doen aan jullie en aan de mensen die na jullie leven. 10 Ik doe die belofte ook aan alle dieren op aarde, aan de wilde en de tamme dieren, aan de vogels en aan alle dieren die uit de boot gekomen zijn. 11 Ik beloof dat ik de mensen en de dieren nooit meer zal doden door een grote overstroming. Er zal nooit meer een overstroming komen die de hele aarde verwoest.’
God geeft een teken van zijn belofte
12-13 God zei verder: ‘Ik geef jullie voor altijd een teken van mijn belofte. Ik zet mijn boog in de wolken. Dat is het teken van mijn belofte aan jullie en aan alles wat op aarde leeft. 14 Steeds als ik veel wolken over de aarde stuur, zal er een regenboog tevoorschijn komen. 15 Dan zal ik denken aan mijn belofte aan jullie en aan alles wat leeft. Nooit meer zal het water iedereen doden en alles verwoesten. 16-17 Als de regenboog in de wolken verschijnt, zal ik die boog zien. Dan denk ik aan mijn belofte. Die belofte geldt voor altijd.’
Noach wordt dronken
18 De zonen van Noach heetten Sem, Cham en Jafet. Zij waren samen met Noach op de boot geweest. Cham had een zoon die Kanaän heette. 19 Alle mensen op aarde stammen af van de drie zonen van Noach. Later gingen de mensen overal op aarde wonen.
20 Noach was boer. Hij legde een wijngaard aan, de eerste wijngaard op aarde. 21 Op een keer werd Noach dronken, toen hij wijn gedronken had. Hij ging in zijn tent liggen, zonder kleren aan. 22 Cham kwam de tent in, en zag zijn vader Noach daar naakt liggen. Hij ging naar buiten en vertelde het aan zijn broers. 23 Toen liepen Sem en Jafet achteruit de tent in, met een jas op hun schouders. Die jas legden ze over het naakte lichaam van hun vader, maar ze keken niet naar hem. Zo zagen ze niet dat hij naakt was.
Noach is kwaad op Cham
24 Noach werd wakker. Toen hij hoorde wat Cham gedaan had, zei hij:
25 ‘Het zal slecht aflopen met Kanaän, de zoon van Cham. Kanaän zal de knecht van zijn familie zijn, de onbelangrijkste knecht.
26 Ik dank de Heer. Hij is de God van Sem. Maar Kanaän zal de knecht van Sem zijn.
27 Ik bid dat God Jafet veel land geeft. Jafet zal bij Sem wonen. Maar Kanaän zal de knecht van Jafet zijn.’
Noach sterft
28 Na de grote overstroming leefde Noach nog 350 jaar. 29 In totaal leefde hij 950 jaar. Toen stierf hij.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap