Jezus doet een wonder in Kana
Jezus is op een bruiloft in Kana
1 Twee dagen later was er een bruiloft in Kana, een plaats in Galilea. De moeder van Jezus was op het feest, 2 en ook Jezus en zijn leerlingen waren uitgenodigd.
3 Toen de wijn opraakte, zei de moeder van Jezus: ‘Ze hebben geen wijn meer!’ 4 Jezus zei tegen haar: ‘Bemoei u niet met wat ik moet doen. Het juiste moment voor mij is nog niet gekomen.’ 5 Toen zei de moeder van Jezus tegen de dienaren op het feest: ‘Doe precies wat hij zegt.’
Jezus maakt van water wijn
6 Er stonden daar zes stenen waterbakken. In elke bak kon ongeveer 100 liter water. Met dat water konden mensen zich wassen volgens de regels van de Joodse godsdienst. 7 Jezus zei tegen de dienaren: ‘Vul die bakken met water.’ De dienaren vulden de bakken tot de rand.
8 Toen zei Jezus: ‘Haal er nu wat uit en breng dat naar de leider van het feest.’ De dienaren deden wat Jezus zei. 9 De leider van het feest proefde van het water. Het was wijn geworden! De dienaren die het water gebracht hadden, wisten waar het vandaan kwam. Maar de leider van het feest wist dat niet. Hij riep de bruidegom 10 en zei: ‘Iedereen geeft zijn gasten eerst de beste wijn. De minder goede wijn geeft hij daarna, als de gasten al dronken zijn. Maar jij hebt de beste wijn voor het laatst bewaard!’
11 Dit wonder in Kana, in Galilea, was het eerste wonder dat Jezus deed. Zo liet hij zijn hemelse macht zien. En zijn leerlingen geloofden in hem.
12 Daarna ging Jezus naar de stad Kafarnaüm, samen met zijn moeder, zijn broers en zijn leerlingen. Daar bleven ze een paar dagen.
Jezus in Jeruzalem
Jezus jaagt handelaars de tempel uit
13 Vlak voor het Joodse Paasfeest ging Jezus naar Jeruzalem. 14 In de tempel zag hij handelaars die geld wisselden en mensen die koeien, schapen en duiven verkochten.
15 Toen maakte Jezus van een stuk touw een zweep, en daarmee begon hij iedereen weg te jagen. Alle koeien en schapen jaagde hij de tempel uit. Hij gooide de tafels van de handelaars omver, zodat al het geld op de grond viel. 16 En hij riep tegen de duivenverkopers: ‘Weg met die duiven! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!’
17 De leerlingen herinnerden zich wat er in de heilige boeken staat: «Mijn liefde voor uw tempel is groot, ik kan aan niets anders denken.» Ze begrepen dat die woorden over Jezus gingen.
Een vraag om bewijs
18 Toen zeiden de Joodse leiders tegen Jezus: ‘Kunt u met een teken bewijzen dat u dit soort dingen mag doen?’ 19 Jezus antwoordde: ‘Breek deze tempel maar af. Dan zal ik hem binnen drie dagen weer opbouwen.’ 20 De leiders zeiden: ‘De bouw van deze tempel heeft 46 jaar geduurd! En u denkt dat u hem binnen drie dagen kunt opbouwen?’
21 Maar met de tempel bedoelde Jezus zijn eigen lichaam. 22 Later, toen Jezus was opgestaan uit de dood, herinnerden de leerlingen zich wat Jezus gezegd had. En ze geloofden zijn woorden, en wat de heilige boeken over hem zeggen.
23 Jezus bleef in Jeruzalem om het Joodse Paasfeest te vieren. Veel mensen gingen in hem geloven toen ze zijn wonderen zagen. 24 Maar Jezus had geen vertrouwen in hen, omdat hij hen allemaal kende. 25 Niemand hoefde hem iets over hen te vertellen. Want hij wist precies hoe mensen van binnen zijn.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap