Bileam moet Israël vervloeken
Het volk van Israël komt in Moab
1 De Israëlieten reisden verder, en zetten hun tenten neer in het gebied van de Moabieten. Dat lag ten oosten van de Jordaan, bij Jericho.
De Moabieten schrikken van Israël
2-4 In die tijd was er in Moab een koning die Balak heette. Hij was een zoon van Sippor. Balak had gehoord dat de Israëlieten de Amorieten verslagen hadden. Ook was bekend dat het volk van Israël ontzettend groot was. Daarom werden de Moabieten bang. In paniek gingen ze naar de leiders van Midjan, en ze zeiden: ‘Die Israëlieten zijn met zo veel mensen! Ze eten al het voedsel op in ons gebied. Het zijn net koeien die het hele land kaalvreten.’
Balak vraagt Bileam om hulp
5 Toen stuurde koning Balak een aantal leiders van Moab en Midjan naar Petor. Die stad lag aan de rivier de Eufraat, in het gebied van de Amawieten. Daar woonde de waarzegger Bileam. Bileam was een zoon van Beor.
De leiders moesten naar Bileam gaan met dit bericht van Balak: ‘Ik, Balak, de koning van Moab, heb jouw hulp nodig. Want er is een heel groot volk uit Egypte gekomen. Ze hebben zich over mijn hele gebied verspreid. 6 Dat volk is veel sterker dan mijn volk! Daarom vraag ik je om dat volk te komen vervloeken. Ik weet wat je allemaal kunt. Als jij een volk zegent, dan is het gezegend. En als jij een volk vervloekt, dan is het ook vervloekt. Als de Israëlieten door jou vervloekt zijn, kan ik ze misschien verslaan en wegjagen.’
7 De leiders van Moab en Midjan gingen op weg, en ze namen een beloning voor Bileam mee. Toen ze bij Bileam aangekomen waren, vertelden ze hem wat Balak gezegd had. 8 Bileam zei tegen hen: ‘Blijf vannacht hier. Morgen zal ik jullie vertellen wat de Heer vannacht tegen mij zegt.’
De mannen uit Moab bleven dus bij Bileam.
God wil niet dat Bileam Balak helpt
9 ’s Nachts kwam God bij Bileam en vroeg: ‘Wie zijn die mannen?’ 10 Bileam antwoordde: ‘Die mannen zijn gestuurd door Balak, de koning van Moab. 11 Ze vertelden dat er een groot volk uit Egypte gekomen is. De mensen van dat volk zijn overal in Moab gaan wonen. Balak wil nu dat ik naar Moab kom. Hij wil dat ik dat grote volk vervloek, zodat hij het kan aanvallen en wegjagen.’
12 Maar God zei tegen Bileam: ‘Ga niet met die mannen mee naar Moab. Je mag dat volk niet vervloeken, want ik heb het gezegend!’
13 De volgende ochtend zei Bileam tegen de mannen die Balak gestuurd had: ‘Ga maar zonder mij terug naar jullie land. Want de Heer wil niet dat ik met jullie meega.’
14 Toen gingen de mannen terug naar hun land, en ze zeiden tegen Balak: ‘Bileam wilde niet met ons meekomen.’
Balak vraagt Bileam opnieuw om hulp
15 Balak stuurde opnieuw een aantal leiders van Moab naar Bileam. Ze waren nog belangrijker dan de vorige, en het waren er ook meer.
16 Ze kwamen bij Bileam met dit bericht van Balak: ‘Ik, Balak, de zoon van Sippor, vraag jou om naar mij toe te komen. Alsjeblieft! Laat je door niets tegenhouden. 17 Ik zal je een grote beloning geven, ik doe alles wat je zegt. Kom alsjeblieft en vervloek dat volk.’
18 Maar Bileam antwoordde: ‘Ook al geeft Balak mij al het zilver en goud uit zijn paleis, toch moet ik de Heer, mijn God, gehoorzamen. Ik kan niet anders. 19 Maar blijf hier één nacht, net als die andere mannen deden. Vannacht zal ik horen wat de Heer mij deze keer te zeggen heeft.’
God laat Bileam meegaan
20 ’s Nachts kwam God bij Bileam. Hij zei tegen hem: ‘Ook deze mannen komen je vragen of je Balak wilt helpen. Ga maar met hen mee. Maar je mag alleen doen wat ik tegen je zeg.’
21 De volgende ochtend maakte Bileam zijn ezelin klaar voor de reis. Hij ging met de leiders van Moab mee.
Een engel wil Bileam tegenhouden
22 Toen Bileam met zijn ezelin en twee dienaren op weg ging, werd God woedend. En er kwam een engel van de Heer, die op de weg ging staan om Bileam tegen te houden. 23 De ezelin zag de engel, met een zwaard in zijn hand. De ezelin ging van de weg af en liep het veld in. Bileam sloeg haar met een stok, want hij wilde dat ze weer op de weg ging lopen.
24 Daarna ging de weg door de wijngaarden. Aan beide kanten van de weg was een stenen muur. De engel van de Heer ging weer midden op de weg staan. 25 De ezelin zag de engel staan, en ging opzij. Ze drukte zich tegen de muur aan, en daardoor werd ook de voet van Bileam tegen de muur aan gedrukt. Opnieuw sloeg Bileam de ezelin met zijn stok.
26 Daarna werd de weg heel smal. De engel van de Heer ging weer op de weg staan. Deze keer kon er niemand meer langs. 27 De ezelin zag dat, en ging op de grond liggen. Bileam werd woedend op de ezelin, en hij sloeg haar opnieuw met zijn stok.
De ezelin praat met Bileam
28 Toen zorgde de Heer ervoor dat de ezelin kon praten. Ze zei tegen Bileam: ‘U hebt me al drie keer geslagen. Wat heb ik verkeerd gedaan?’ 29 Bileam antwoordde: ‘Je hebt me erg kwaad gemaakt. Als ik een zwaard bij me had, zou ik je nu doden!’
30 De ezelin zei tegen Bileam: ‘U kent me al zo lang, u hebt altijd op mij gereden! Heb ik me ooit eerder zo slecht gedragen?’
‘Nee, nooit,’ zei Bileam.
De engel praat met Bileam
31 Toen zorgde de Heer ervoor dat ook Bileam de engel op de weg zag staan. Meteen knielde Bileam en hij boog diep voor de engel met het zwaard.
32 De engel van de Heer zei tegen Bileam: ‘Waarom heb je je ezelin al drie keer geslagen? Ik ben gekomen om je tegen te houden. Dat je niet verder kunt, komt niet door je ezelin, maar door mij. 33 De ezelin zag mij, en ze is drie keer voor mij opzij gegaan. Als zij dat niet gedaan had, dan had ik jou gedood, en dan had ik haar laten leven.’
34 Bileam zei tegen de engel: ‘Het was mijn fout. Ik wist niet dat u op de weg stond. Ik zal teruggaan als u dat wilt.’ 35 Maar de engel zei: ‘Nee, ga met die mannen mee. Maar je mag alleen de woorden spreken die ik tegen je zeg.’ Toen ging Bileam met de mannen van Balak mee.
Bileam en Balak ontmoeten elkaar
36 Toen Balak hoorde dat Bileam eraan kwam, ging hij hem tegemoet. Ze ontmoetten elkaar bij een stad aan de rivier de Arnon, bij de noordgrens van Moab.
37 Balak zei tegen Bileam: ‘Ik heb je twee keer gevraagd om mij te komen helpen. Waarom kwam je de eerste keer niet? Je dacht zeker dat ik je niet goed kon belonen!’
38 Bileam antwoordde: ‘Ik ben er nu toch? Maar ik weet niet of ik iets voor u kan doen. Want ik kan alleen de woorden doorgeven die ik van God te horen krijg.’
39 Daarna ging Bileam met Balak mee naar Kirjat-Chusot. 40 Daar liet Balak koeien, schapen en geiten slachten om te offeren. Een deel van het vlees gaf hij aan Bileam en aan de leiders van Moab.
Bileam zegent Israël
God vertelt Bileam wat hij moet zeggen
41 De volgende ochtend nam Balak Bileam mee naar Bamot-Baäl. Vanaf die plaats in de bergen zag Bileam een deel van het kamp van de Israëlieten.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap