1 Joël, de zoon van Petuel, was een profeet. De Heer sprak tegen hem. Nu volgt wat Joël van de Heer moest zeggen.
De Heer straft zijn volk
Sprinkhanen hebben alles opgegeten
2-4 Leiders en inwoners van Juda, luister naar mij. Luister allemaal goed! Jullie weten dat er vroeger sprinkhanen geweest zijn. Die hebben alles opgegeten. Ze hebben alle planten kapotgemaakt en alle bladeren opgegeten. Ze aten door totdat er niets meer over was.
Jullie moeten dat vertellen aan je kinderen, en zij moeten het aan hun kinderen vertellen. Iedereen moet het steeds weer doorvertellen. Want er is nog nooit zo’n ramp gebeurd! Jullie hebben nog nooit zoiets ergs meegemaakt.
Alles is kapot
5 Huil maar als je graag dronken bent! Klaag maar als je van wijn houdt! Want er is geen wijn meer om te drinken. 6-7 Alle druiven zijn opgegeten door de sprinkhanen. Nergens hangen meer vijgen in de bomen, en overal liggen kale takken en dode bomen.
De sprinkhanen die het land aangevallen hebben, leken op een heel groot leger. Ze waren niet te tellen. En hun tanden waren zo scherp als de tanden van leeuwen.
Er is geen eten en drinken meer
8 Trek rouwkleren aan en huil! Net zoals een bruid huilt als haar bruidegom sterft.
9-10 De priesters van de Heer huilen, want de velden zijn verwoest. Er groeit geen koren meer op het land, en de druivenplanten zijn dood. Daarom kan niemand graan of wijn naar de tempel brengen om te offeren. En er zijn ook geen olijven meer om olie van te maken.
11-12 Boeren, stop met werken en huil! Want er groeit geen koren meer op het land. De oogst is helemaal verwoest, en ook in de wijngaard is geen werk meer. Want alle druivenplanten en fruitbomen zijn dood, alle vruchten zijn verdwenen. En ook het plezier van de mensen is verdwenen.
Iedereen moet bidden tot de Heer
13 Priesters, trek rouwkleren aan en klaag. Dienaren van God, blijf de hele nacht wakker en huil! Want niemand brengt nog offers in de tempel van God.
14 Kies een dag uit waarop iedereen naar de tempel moet komen. Niemand mag die dag iets eten of drinken. Roep alle leiders en inwoners van Juda bij elkaar. Want iedereen moet bidden tot de Heer, jullie God.
De dag van de Heer is dichtbij
15 De dag dat de Heer komt, is dichtbij. Die dag zal verschrikkelijk zijn! De machtige God zorgt voor een tijd van grote rampen. 16 Dat kun je nu al zien, want er is niets meer te eten. En niemand is meer vrolijk in de tempel van de Heer.
17 De grond is droog en er kan niets meer groeien. Ook het eten dat bewaard werd, is weg. Want de schuren met graan zijn afgebroken. Nergens is meer eten te vinden. 18 Je hoort koeien loeien van de honger. Schapen zoeken overal naar eten, maar ze vinden nergens gras.
Joël bidt tot de Heer
19-20 Ik bid tot u, Heer. Want de velden zijn droog door de hete zon, en alle bomen zijn dood. Door de rivieren stroomt geen water meer. Zelfs de wilde dieren roepen om u.