Israël verslaat de koning van Arad
1 In de Negev-woestijn lag de stad Arad. De koning van die stad was een Kanaäniet. Hij hoorde dat de Israëlieten via de stad Atarim op weg waren naar zijn stad. Hij viel de Israëlieten aan, en nam een aantal van hen gevangen.
2 Toen deden de Israëlieten een belofte aan de Heer. Ze zeiden: ‘Als u ervoor zorgt dat wij onze vijanden verslaan, zullen we hun steden helemaal verwoesten.’ 3 De Heer deed wat de Israëlieten wilden. Hij zorgde ervoor dat ze de Kanaänieten versloegen. De Israëlieten doodden alle mensen, en ze verwoestten hun steden.
De plaats waar dat gebeurde, noemden ze Chorma.
De Heer straft het volk met slangen
4 De Israëlieten reisden verder, van de berg Hor in de richting van de Rietzee. Ze moesten om het land Edom heen reizen.
Onderweg werd het volk ongeduldig. 5 Ze zeiden tegen God en tegen Mozes: ‘Waarom hebben jullie ons uit Egypte weggehaald? Moeten we hier sterven in de woestijn? We hebben geen brood en geen water. En we hebben zo’n hekel aan dat afschuwelijke manna.’
6 Toen stuurde de Heer giftige slangen op de Israëlieten af. Heel veel mensen werden gebeten en stierven.
Mozes maakt een slang van koper
7 Toen kwamen er mensen bij Mozes die zeiden: ‘We hebben een grote fout gemaakt. Want we hebben ons verzet tegen u en tegen de Heer. Vraag alstublieft aan de Heer of hij ons van die slangen wil bevrijden.’ Toen bad Mozes voor het volk.
8 De Heer zei tegen Mozes: ‘Maak een slang van koper en zet die op een paal. Iedereen die gebeten is, moet naar die slang kijken. Dan zal hij blijven leven.’
9 Mozes maakte een slang en zette die op een paal. Iedereen die gebeten was en die omhoogkeek naar de koperen slang, bleef leven.
De Israëlieten reizen verder
10 De Israëlieten reisden verder, en zetten hun tenten op in Obot. 11 Van Obot gingen ze verder naar Ijje-Haäbarim. Die plaats ligt in de woestijn ten oosten van Moab. 12 En daarna zetten ze hun tenten op in het dal van de rivier de Zered.
13 Weer reisden ze verder. Hun volgende kamp was aan de overkant van de rivier de Arnon. Die rivier stroomt door de woestijn. Het is de grens tussen het land Moab en het gebied van de Amorieten. 14 (De Arnon wordt ook genoemd in het Boek van de Oorlogen van de Heer. Daar staat: ‘De stad Waheb ligt in Sufa, bij de riviertjes die samen de Arnon vormen. 15 Die riviertjes lopen tot de plaats Ar, bij de grens met Moab.’)
16 De Israëlieten gingen verder naar de bron bij Beër. Daar had de Heer tegen Mozes gezegd: ‘Roep het volk bij elkaar, dan zal ik zorgen voor water.’
17 De Israëlieten zongen bij Beër dit lied:
‘Kom, bron, geef ons water!
We zingen over jou:
18 Koningen zochten hier naar water,
machtige heersers hebben jou gegraven.’
Vanuit de woestijn gingen de Israëlieten verder, naar de plaats Mattana. 19 Daarna gingen ze naar de plaats Nachaliël, en verder naar Bamot. 20 Van Bamot gingen ze naar de vlakte van Moab, en verder naar de berg Pisga. Op de top van die berg kon je uitkijken over de woestijn van Juda.
Het volk wil door het land van Sichon
21 De Israëlieten stuurden boodschappers naar Sichon, de koning van de Amorieten. Ze vroegen hem: 22 ‘Wilt u ons toestemming geven om door uw land te reizen? We zullen niet op uw akkers of in uw wijngaarden komen. We zullen geen water uit uw bronnen gebruiken. En we zullen in uw land steeds op de hoofdweg blijven.’
Israël verslaat koning Sichon
23 Maar Sichon gaf de Israëlieten geen toestemming om door zijn gebied te reizen. Hij riep zijn hele leger bij elkaar en ging de Israëlieten tegemoet. Bij de plaats Jahas, in de woestijn, viel hij de Israëlieten aan.
24 Maar de Israëlieten versloegen Sichon. Ze veroverden zijn hele land, van de rivier de Arnon tot aan de rivier de Jabbok. De Jabbok is de grens met het land van de Ammonieten. Die grens werd goed verdedigd.
25 De Israëlieten veroverden alle steden van de Amorieten. Ze gingen er wonen, ook in Chesbon en in de dorpen daaromheen. 26 Chesbon was de stad waar koning Sichon gewoond had. Sichon had eerder oorlog gevoerd tegen de koning van Moab. Hij had toen heel Moab veroverd, tot aan de rivier de Arnon.
De Israëlieten zingen een lied
27 Nu volgt een lied over de stad Chesbon:
‘Kom naar de stad Chesbon,
waar koning Sichon heeft gewoond.
Bouw de stad weer op!
28 Ooit kwam er een leger uit Chesbon,
het leger van koning Sichon.
Dat leger verwoestte de steden van Moab.
In de heuvels langs de rivier
werden alle mensen gedood.
29 Ach, volk van Moab, jullie zijn verslagen.
Jullie mannen moesten vluchten,
jullie vrouwen werden meegenomen
door Sichon, de koning van de Amorieten.
30 Maar wij, de Israëlieten, hebben Sichon verslagen!
We hebben zijn land veroverd,
van Chesbon tot aan Dibon.
Het is verwoest,
tot aan Nofach bij Medeba.’
Israël verslaat koning Og
31-32 Mozes stuurde mannen naar de stad Jazer om te zien hoe sterk die stad was. De Israëlieten veroverden de dorpen rond Jazer en verjaagden de Amorieten daar. Daarna gingen de Israëlieten in het land van de Amorieten wonen.
33 De Israëlieten trokken verder, in de richting van het land Basan. Toen kwam Og, de koning van Basan, met zijn hele leger op hen af. Hij viel de Israëlieten aan bij Edreï. 34 Maar de Heer zei tegen Mozes: ‘Wees niet bang voor Og. Ik zal hem, zijn volk en zijn land in jullie macht geven. Doe met Og hetzelfde als met Sichon, de koning van de Amorieten, die in Chesbon woonde.’
35 Toen versloegen de Israëlieten koning Og, zijn zonen en zijn hele leger. Er bleef niemand over. Zo veroverden ze het land.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap