De wijsheid van koning Salomo
Salomo trouwt met een dochter van de farao
1 Salomo trouwde met een dochter van de farao, de koning van Egypte. Zo werd hij de schoonzoon van de farao.
Salomo liet zijn vrouw in het oude deel van Jeruzalem wonen, in het paleis van zijn vader David. Daar woonde ze totdat Salomo klaar was met de bouw van zijn eigen paleis, en met de bouw van de tempel en de muur om Jeruzalem heen.
Salomo brengt offers aan God
2-4 Salomo hield van de Heer, en hij deed wat zijn vader David hem geleerd had. Maar in die tijd was er in Jeruzalem nog geen tempel om offers te brengen aan de Heer. De mensen offerden op speciale plaatsen buiten Jeruzalem.
Ook Salomo bracht offers op die speciale offerplaatsen. De belangrijkste offerplaats was in de stad Gibeon.
Op een keer ging Salomo naar Gibeon om te offeren. Hij offerde daar wel duizend dieren aan de Heer.
Salomo vraagt God om wijsheid
5 Die nacht in Gibeon droomde Salomo dat de Heer bij hem kwam. God zei tegen hem: ‘Je mag mij vragen wat je wilt. Ik zal het je geven.’
6 Salomo antwoordde: ‘Mijn vader David was trouw aan u, en hij was eerlijk en rechtvaardig. Daarom was u heel goed voor hem. Zo goed dat u hem een zoon gaf die hem kon opvolgen. 7 Want u hebt mij koning gemaakt in plaats van mijn vader David.
Maar ik ben nog jong, ik heb nog niet zo veel meegemaakt in het leven. 8 En nu ben ik de leider van het volk dat u uitgekozen hebt. Een volk zo groot, dat je het niet kunt tellen. 9 Daarom vraag ik u dit: Leer mij om goed te luisteren. En leer mij om het verschil tussen goed en kwaad te zien. Dan kan ik uw volk leiden. Want hoe moet ik anders dit grote volk leiden?’
God geeft Salomo wijsheid
10 De Heer vond dat Salomo goede dingen vroeg. 11 Hij zei tegen Salomo: ‘Ik vind het bijzonder dat je dit vraagt. Dat je niet vraagt om een lang leven, of om veel bezit, of om de dood van je vijanden. Nee, je hebt gevraagd om wijsheid, zodat je goed kunt luisteren en het volk kunt leiden.
12 Daarom zal ik je geven wat je gevraagd hebt. Ik zal ervoor zorgen dat je wijsheid en inzicht krijgt. Zo wijs als jij zult zijn, is nog nooit iemand geweest. En zo wijs zal ook nooit meer iemand zijn.
13 Maar ik geef je ook wat je niet gevraagd hebt. Ik geef je ook veel bezit, en ik zorg ervoor dat iedereen respect voor je krijgt. Zolang je leeft, zal er niet één koning zo rijk en machtig zijn als jij. 14 En ik zal ervoor zorgen dat je lang leeft. Maar dan moet je wel leven zoals ik het wil, en mijn wetten en regels volgen. Net zoals je vader David gedaan heeft.’
Salomo dankt God
15 Toen werd Salomo wakker. Hij begreep dat hij gedroomd had. Hij ging terug naar Jeruzalem. Daar ging hij naar de heilige kist met de wet van de Heer. Hij bracht er offers, en gaf er een feest voor zijn dienaren.
Twee vrouwen komen bij Salomo
16 Op een dag kwamen er twee vrouwen bij koning Salomo. Het waren hoeren. Ze gingen voor de koning staan.
17 De ene vrouw zei: ‘Koning, luister alstublieft. Deze vrouw en ik wonen in één huis. Ik heb pas een kind gekregen, een jongetje. Zij was erbij. 18 Twee dagen later kreeg zij ook een kind, ook een jongetje. We waren alleen in huis, er waren verder geen andere mensen. 19 Maar ’s nachts is zij in haar slaap boven op haar kind gaan liggen. Daardoor is haar kind gestorven.
20 Toen is zij midden in de nacht opgestaan en naar mij toe gegaan. Ik lag te slapen. Ze heeft toen mijn kind weggehaald en het bij haar in bed gelegd. Het dode kind legde ze bij mij neer.
21 Toen ik ’s ochtends wakker werd en mijn kind de borst wilde geven, zag ik dat het dood was. Maar toen ik nog eens goed keek, zag ik dat het niet mijn eigen kind was.’
22 ‘Dat is niet waar!’ riep de andere vrouw. ‘Het levende kind is van mij. Het dode kind is van jou!’ De eerste vrouw zei: ‘Nee, het dode kind is jouw zoon. Het levende kind is van mij!’
Zo maakten ze ruzie bij de koning.
Salomo geeft een wijs oordeel
23 Koning Salomo zei: ‘Jullie zeggen dus allebei dat het levende kind van jezelf is, en het dode kind van de ander.’ 24 Toen zei hij: ‘Haal een zwaard.’ Zijn dienaren brachten een zwaard. 25 De koning zei: ‘Hak het levende jongetje in twee stukken. Geef de ene helft aan de ene vrouw, en geef de andere helft aan de andere vrouw.’
26 De moeder van het levende kind schrok vreselijk en riep: ‘Alstublieft koning, maak het kind niet dood! Geef het dan maar aan haar!’ Maar de andere vrouw zei: ‘Ja, hak het kind maar in twee stukken. Dan krijgen we het geen van beiden.’
27 Toen zei de koning: ‘Maak het kind niet dood, maar geef het aan de vrouw die het kind wil laten leven. Want zij is de echte moeder.’
28 Alle Israëlieten hoorden wat koning Salomo besloten had. Ze kregen veel respect voor hem. En ze begrepen dat God hem de wijsheid gegeven had om goede beslissingen te nemen.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap