Babylonië verliest zijn macht
1 Jesaja, de zoon van Amos, zag in een droom wat er met het land Babylonië zou gebeuren. Hij maakte de volgende boodschap bekend.
De Heer stuurt een leger naar Babel
Volk van Babylonië, luister. De Heer zegt: 2 ‘Soldaten van alle volken, zet een vlag neer op een kale berg! Geef zo het teken dat de strijd begint. Kom naar de poorten van Babel, de stad met haar machtige leiders!’
3 De Heer heeft al zijn dappere soldaten bij elkaar geroepen. Zij moeten de stad Babel straffen. De Heer geeft bevelen, en zijn soldaten juichen over zijn macht! 4 Er doen veel volken mee aan de strijd. Je hoort ze over de bergen komen, er komen steeds meer soldaten bij. Ze komen allemaal naar Babel, met veel lawaai komen ze dichterbij. De machtige Heer heeft zijn soldaten verzameld. 5 Hij heeft ze overal vandaan gehaald, uit de verste landen. Daar komen ze al!
De Heer is woedend op de Babyloniërs. Daarom zullen zijn soldaten heel Babylonië verwoesten.
De dag dat de Heer komt, is dichtbij
6 Iedereen moet huilen! Want de verschrikkelijke dag dat de Heer komt, is dichtbij. De machtige God brengt een tijd van grote rampen.
7 De mensen zijn geschrokken en hun handen trillen. 8 Ze zijn zo bang dat hun hele lichaam pijn doet! Ze kijken elkaar angstig aan, hun gezichten zijn wit van schrik.
9 De dag dat de Heer komt, is dichtbij. Het zal een verschrikkelijke dag zijn, want de Heer is woedend. Hij zal alle slechte mensen doden. En hij zal het hele land veranderen in een woestijn. 10 Dan geven de sterren aan de hemel geen licht meer. Overdag blijft de zon donker. En ’s nachts zal het licht van de maan verdwenen zijn.
De Heer zal de wereld straffen
11 De Heer zegt: ‘Ik zal de wereld straffen, omdat de mensen slecht zijn en verkeerde dingen doen. Ik straf alle trotse leiders. Zij voelen zich groot en sterk, maar ik maak hen klein en zwak. 12 Als ik de wereld gestraft heb, zal er bijna niemand meer leven. Er blijven zo weinig mensen over, dat je ze bijna niet kunt vinden. Je vindt nog eerder goud uit het land Ofir.
13 Er komt een dag waarop ik mijn woede laat zien! Dan zal ik de aarde laten beven. Ik zal zelfs de hemel laten beven! Want ik ben de machtige Heer.’
Niemand is veilig als de Heer komt
14 Op die dag zullen de mensen vluchten. Ze vluchten weg naar hun eigen land en naar hun eigen volk. Ze rennen weg als herten die op de vlucht zijn. Ze rennen door elkaar als schapen die opgejaagd worden. 15 De meeste mensen worden gepakt en meteen gedood. Anderen worden eerst gevangengenomen. Maar ook zij zullen sterven.
16 Op die dag zullen mensen zien hoe hun kinderen gedood worden. Ze zullen zien hoe hun huizen leeggehaald worden. En ze zullen zien hoe hun vrouwen verkracht worden.
De Meden zullen Babel aanvallen
17 De Heer zegt: ‘Ik stuur het leger van de Meden naar de stad Babel. Dan hebben de inwoners van Babel niets meer aan hun rijkdom. Want de Meden laten zich niet omkopen, niet met zilver en niet met goud.
18 De Meden zullen jonge mannen neerschieten met hun pijlen. Ze zullen geen medelijden hebben, zelfs niet met kinderen en baby’s.’
Babel wordt volledig verwoest
19 Babel zal verwoest worden. Babel, de mooiste stad op aarde. De stad waar de Babyloniërs zo trots op zijn. God zal die stad volledig verwoesten, net zoals hij deed met de steden Sodom en Gomorra.
20 In Babel zullen nooit meer mensen wonen, de stad blijft voor altijd leeg. Niemand zal er nog in de buurt komen, zelfs geen herder met zijn schapen. 21 In de straten van de stad lopen dan dieren uit de woestijn. In de verwoeste huizen leven uilen en andere vogels. En overal springen bokken rond. 22 In de lege huizen hoor je het gehuil van wilde honden. En in de paleizen die vroeger zo mooi waren, hoor je wolven huilen.
Zo zal er een eind komen aan Babel. Het is afgelopen met die stad!
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap