Koning Sanherib valt Juda aan
Sanherib stuurt zijn leger naar Jeruzalem
1 Toen Hizkia veertien jaar koning van Juda was, werd zijn land aangevallen door Sanherib, de koning van Assyrië. Sanherib veroverde veel steden in Juda. 2-3 Eén van die steden was Lachis. Vanuit die stad stuurde Sanherib zijn belangrijkste legerleider op weg met een groot leger. Hij moest naar koning Hizkia gaan, in Jeruzalem.
Sanheribs legerleider maakte een kamp bij het veld waar de was gedroogd wordt. Dat is op de plaats waar het water van het kanaal in de bovenste vijver stroomt.
Sanherib wil dat Hizkia zich overgeeft
Koning Hizkia stuurde drie dienaren naar het kamp van Sanheribs legerleider. Ze heetten Eljakim, Sebna en Joach. Eljakim, de zoon van Chilkia, had de leiding in het paleis. Sebna was schrijver van de koning. En Joach, de zoon van Asaf, was secretaris van de koning.
4 De legerleider zei tegen die dienaren van de koning: ‘Ik ben hier namens Sanherib, de grote koning van Assyrië. Hij heeft een boodschap voor jullie koning Hizkia. Hij zegt: ‘Koning Hizkia, waarom voelt u zich zo zeker? 5 Op wie vertrouwt u eigenlijk? Hoe durft u tegen mij in opstand te komen? Denkt u dat u met woorden een oorlog kunt winnen? Nee, daar hebt u een sterk leger en een goed plan voor nodig. 6 U vertrouwt op de Egyptenaren. Maar hun farao is net zo onbetrouwbaar als een rietstengel. Als je daarop leunt, dan snijdt de stengel door je hand! Nee, op de farao kun je zeker niet vertrouwen.’’
Sanherib zegt dat Hizkia te zwak is
7 Daarna zei de legerleider van Sanherib tegen de dienaren van Hizkia: ‘Jullie zeggen dat je vertrouwt op de Heer, jullie God. Maar koning Hizkia heeft zelf de offerplaatsen en altaren van die God laten weghalen! Hij heeft gezegd dat er alleen in Jeruzalem een altaar mag staan. Hij heeft gezegd dat de mensen alleen daar mogen knielen voor hun God.
8 Nu wil koning Sanherib iets tegen jullie koning zeggen. Hij zegt: ‘Koning Hizkia, uw leger is zwak. Stel dat ik u tweeduizend paarden zou geven voor de strijd. Dan zou u niet eens genoeg soldaten hebben om op die paarden te rijden!
9 Waarom vertrouwt u nog steeds op de Egyptenaren? Waarom denkt u dat u paarden, wagens en soldaten van hen zult krijgen? Door dat vertrouwen blijft u zwak. Zo zwak dat zelfs mijn onbelangrijkste legerleider nog van u kan winnen.
10 En denkt u dat ik Juda aanval zonder toestemming van de Heer? Natuurlijk niet! De Heer heeft zelf tegen mij gezegd dat ik Juda moet aanvallen en verwoesten.’’
Het bericht is voor iedereen
11 Toen zeiden Eljakim, Sebna en Joach tegen de legerleider: ‘Spreek alstublieft geen Hebreeuws tegen ons, want dan kunnen de mensen op de stadsmuur meeluisteren. Spreek maar Aramees, dat kunnen we ook goed verstaan.’
12 Maar de legerleider zei: ‘Het bericht van koning Sanherib is niet alleen bestemd voor jullie en voor Hizkia. Iedereen mag horen wat ik te zeggen heb. Want binnenkort gaat het met iedereen slecht, met jullie en ook met die mensen daar op de muur. Dan moeten jullie allemaal je eigen stront eten en je eigen pis drinken.’
De legerleider zegt dat Hizkia liegt
13 Daarna deed de legerleider nog een stap naar voren, en hij riep zo hard mogelijk in het Hebreeuws: ‘Luister allemaal goed! Dit zegt Sanherib, de grote koning van Assyrië, tegen jullie: 14 ‘Koning Hizkia kan jullie niet redden! Ook al zegt hij van wel. 15 Hij zegt dat de Heer jullie zal redden. Hij zegt dat mijn aanval op de stad zal mislukken. Maar jullie moeten dat allemaal niet geloven!’’
16 Toen riep de legerleider: ‘Luister dus niet naar koning Hizkia! Luister in plaats daarvan naar Sanherib, de koning van Assyrië. Hij zegt: ‘Ik wil vrede met jullie sluiten. Als jullie je overgeven, kan iedereen straks weer druiven en vijgen eten. En dan kan iedereen weer water drinken. 17 Later zal ik jullie naar een land brengen waar jullie het nog beter zullen hebben dan hier! Want daar zijn korenvelden en wijngaarden. Er is volop brood en wijn. 18-19 Luister dus niet naar Hizkia. Hij liegt tegen jullie, want hij zegt dat de Heer jullie zal redden.
De steden en landen die ik aangevallen heb, zijn allemaal verwoest. Ze zijn niet door hun goden gered. Kijk maar naar Hamat, Arpad en Sefarwaïm. Ik heb ze aangevallen, en ze zijn niet gered! En ook Samaria is niet gered! 20 Geen enkele god heeft een land kunnen redden. Dan kan de Heer toch ook Jeruzalem niet redden?’’
De dienaren gaan terug naar Hizkia
21-22 Toen de legerleider dat allemaal gezegd had, zwegen de drie dienaren. Want koning Hizkia had gezegd dat ze de legerleider geen antwoord mochten geven. Daarna scheurden ze van verdriet hun kleren en gingen terug naar het paleis. Daar vertelden ze aan koning Hizkia wat de legerleider gezegd had.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap