Vijf mannen komen bij Micha
1 In die tijd was er geen koning in Israël. En de stam Dan had nog geen eigen gebied. Toen het land verdeeld werd, hadden alle stammen van Israël een eigen gebied gekregen. Maar de stam Dan niet. Nu wilden de families van de stam Dan ook een gebied waar ze voor altijd konden wonen. 2 Ze wezen daarom vijf dappere mannen uit Sora en Estaol aan om een geschikt gebied te gaan zoeken.
De vijf mannen kwamen in het bergland van Efraïm, en bleven bij Micha slapen. 3 Ze hoorden de jonge Leviet die bij Micha in dienst was, praten. Ze konden horen dat hij uit Juda kwam. Ze gingen naar hem toe en vroegen: ‘Hoe ben je hier terechtgekomen? Wie heeft je hierheen gehaald? En wat doe je hier voor werk?’ 4 De Leviet antwoordde: ‘Micha heeft mij in dienst genomen. Ik werk voor hem als priester.’
5 Toen zeiden de vijf mannen: ‘Wil je aan God vragen of wij succes zullen hebben op onze reis?’ 6 De Leviet antwoordde: ‘Ga gerust, de Heer zal jullie overal beschermen.’
De vijf mannen ontdekken Laïs
7 Toen gingen de vijf mannen verder. Ze kwamen in Laïs. Ze ontdekten dat de mensen daar in alle rust leefden, net als de mensen in de rijke stad Sidon. De inwoners van Laïs leefden zonder zorgen en werden door niemand bedreigd. Ze hadden nooit een afspraak gemaakt met een andere stad om elkaar te helpen als ze aangevallen werden. En de mensen in Sidon woonden te ver weg om snel te komen helpen.
8 Toen gingen de vijf mannen terug naar hun families in de buurt van Sora en Estaol. Die vroegen: ‘Hebben jullie een geschikt gebied gevonden?’ 9 De vijf mannen zeiden: ‘We hebben een gebied gevonden waar we heel goed kunnen wonen. Laten we meteen op weg gaan om het te veroveren. Ga mee, wacht niet langer, we moeten dat land in bezit nemen. 10 Jullie zullen merken dat de mensen daar niet voorbereid zijn op een aanval. Het land is groot genoeg. En het heeft alles wat we nodig hebben. God zal dat land aan ons geven.’
De families van Dan vertrekken
11 Toen vertrokken de families van de stam Dan uit Sora en Estaol. Ze hadden een leger van zeshonderd mannen, en ze hadden veel wapens.
12 Onderweg kwamen ze bij de stad Kirjat-Jearim. Ten westen van die stad maakten ze een kamp. Ze noemden de plaats van het kamp Machane-Dan. Die plaats heet nog steeds zo.
Micha’s godenbeelden worden gestolen
13 Daarna reisden de families van de stam Dan verder door het bergland van Efraïm. Ze kwamen ook langs de plaats waar Micha woonde. 14 Toen zeiden de vijf mannen die het land rond Laïs eerder bekeken hadden: ‘Weten jullie dat hier een huis is waar godenbeelden staan? Er is ook een priestermantel, en een beeld dat helemaal bedekt is met zilver. Laten we die dingen meenemen!’
15-18 De zeshonderd mannen van de stam Dan gingen naar het huis van Micha. Daar bleven ze met al hun wapens bij de ingang van het huis staan. De vijf mannen begroetten de jonge Leviet die daar priester was. Daarna gingen ze het huis van Micha in. Ze wilden de priestermantel en de godenbeelden meenemen. De Leviet riep tegen hen: ‘Wat doen jullie?’
19 ‘Stil!’ zeiden ze tegen hem. ‘Houd je mond, en ga met ons mee. Je kunt voor ons als priester werken, en vertellen wat God van ons wil. Het is beter om priester te zijn van een hele stam van Israël dan van het gezin van één man!’
20 Daar was de Leviet het helemaal mee eens. Hij pakte zelf de godenbeelden en de priestermantel, en hij ging met de mannen mee.
Micha wil de godenbeelden terug
21 De families van de stam Dan reisden verder. Voorop gingen de kinderen, met het vee en alle andere bezittingen.
22 Toen ze al een eind op weg waren, kwam Micha achter hen aan. Hij had de mensen die bij hem in de buurt woonden, bij elkaar geroepen. En zij waren met hem meegegaan.
23 De mannen van de stam Dan hoorden hen schreeuwen, en ze draaiden zich om. Ze zeiden tegen Micha: ‘Wat is er aan de hand? Waarom ben je met zo veel mensen naar ons toe gekomen?’ 24 Micha zei boos: ‘Hoe durven jullie dat aan mij te vragen? Jullie hebben mijn godenbeelden meegenomen! Die heb ik zelf laten maken! En jullie zijn ook vertrokken met mijn priester! Ik heb niets meer!’
25 De mannen zeiden tegen hem: ‘Schreeuw niet zo tegen ons. Stel je voor dat iemand van ons kwaad wordt en je neerslaat. Dan zul jij samen met je hele familie sterven.’
26 De hele stam Dan ging gewoon verder met de reis. Micha zag dat zij sterker waren dan hij. Daarom ging hij terug naar huis.
Laïs wordt veroverd
27 De stam Dan ging met de godenbeelden en de priester van Micha naar de stad Laïs in het dal bij Bet-Rechob. Ze vielen de mensen aan die daar in alle rust en zonder zorgen woonden. Ze doodden alle inwoners en staken de stad in brand. 28 Er was niemand die de inwoners van Laïs kwam redden. Want Sidon lag ver weg, en ze hadden geen afspraak met een andere stad om elkaar te helpen als ze aangevallen werden.
De mensen van de stam Dan bouwden de stad weer op en gingen er wonen. 29 Ze noemden de stad Dan. Want zo heette ook hun voorvader, de zoon van Jakob. Maar eerder heette die stad dus Laïs.
Het godenbeeld blijft in Dan
30-31 De mensen van de stam Dan zetten het godenbeeld van Micha in hun stad neer. Ze bleven het beeld altijd vereren, ook al was de officiële tempel in Silo.
Jonatan, die afstamde van Gersom, de zoon van Mozes, werd priester in de stad Dan. En Jonatans nakomelingen werden daar ook priester. Dat bleef zo tot de dag waarop de mensen van de stam Dan uit hun gebied weggejaagd werden.