De Rechabieten
De Rechabieten komen naar de tempel
1 De Heer gaf Jeremia een opdracht. Dat gebeurde toen Jojakim, de zoon van Josia, koning van Juda was. De Heer zei: 2 ‘Jeremia, ga naar de Rechabieten. Vraag hun om met je mee te gaan naar de tempel. Breng ze naar één van de zalen in de tempel, en zet daar wijn voor hen neer.’
3 Jeremia ging naar de Rechabieten toe en bracht hen naar de tempel. Hun leider heette Jaäzanja. Hij was een zoon van Jirmeja en een kleinzoon van Chabassinja. Hij ging mee, samen met al zijn broers en zonen, en hun families. Alle Rechabieten gingen mee.
4 Jeremia bracht hen naar één van de zalen van de tempel. Het was de zaal waar de groep van de profeet Chanan, de zoon van Jigdaljahu, bij elkaar kwam. Die zaal lag naast de zaal van de bestuurders en boven de kamer van Maäseja. Maäseja was een zoon van Sallum, het hoofd van de tempelbewakers.
5 Toen de Rechabieten zaten, bracht Jeremia kannen met wijn, en bekers. En hij zei: ‘Hier is wijn voor jullie.’
De regels van de Rechabieten
6 Toen zeiden de Rechabieten: ‘Wij drinken geen wijn! Dat is een regel in onze familie. Onze voorvader Jonadab, de zoon van Rechab, heeft gezegd: ‘Nooit mag iemand van onze familie wijn drinken!’ 7 En hij zei ook: ‘Jullie mogen geen huizen bouwen, en geen akkers bezitten. En jullie mogen geen wijngaarden aanleggen of kopen. Nee, jullie moeten voor altijd in tenten blijven wonen. Dan zullen jullie lang leven in het land waar jullie rondtrekken.’
8 Wij zijn gehoorzaam aan onze voorvader Jonadab. Wij houden ons aan alle regels die hij ons gegeven heeft. En onze vrouwen en kinderen doen dat ook. Niemand van ons drinkt wijn. 9 We bouwen geen huizen om in te wonen. En we bezitten geen wijngaarden of akkers. 10 We hebben altijd in tenten gewoond. Zo hebben wij ons steeds gehouden aan alle regels die onze voorvader Jonadab ons gegeven heeft.
11 Maar toen Nebukadnessar met al zijn legers het land Juda aanviel, besloten wij om naar Jeruzalem te gaan. Daarom wonen we nu in de stad.’
De Judeeërs gehoorzamen de Heer niet
12-13 Toen stuurde de Heer Jeremia naar de inwoners van Juda en Jeruzalem, met deze boodschap: ‘De machtige Heer, de God van Israël, zegt: ‘Jullie willen steeds maar niet naar mij luisteren, jullie blijven eigenwijs!
Volg het voorbeeld van de Rechabieten! 14 Jonadab, de zoon van Rechab, heeft zijn nakomelingen verboden om wijn te drinken. En naar zijn woorden werd geluisterd. Want zijn nakomelingen hebben zich aan de regels van hun voorvader gehouden. Ze hebben nooit wijn gedronken, en dat doen ze nog steeds niet.
Maar jullie hebben niet naar mij geluisterd, hoe vaak ik ook tegen jullie sprak. 15 Ik stuurde steeds opnieuw profeten naar jullie toe. Die zeiden: ‘Stop met jullie slechte gedrag! Ga leven als goede mensen. Vereer geen andere goden meer. Dan zullen jullie blijven wonen in het land dat de Heer aan jullie en aan jullie voorouders gegeven heeft.’ Maar jullie luisterden niet. Jullie gehoorzaamden mij niet.
16 De Rechabieten hebben zich altijd gehouden aan de regels van hun voorvader Jonadab. Maar jullie hebben niet naar mij geluisterd. 17 Daarom ga ik jullie straffen, inwoners van Juda en Jeruzalem. Ik, de Heer, de machtige God van Israël, laat alle rampen komen waarover ik gesproken heb. Want toen ik jullie waarschuwde, wilden jullie niet luisteren. Toen ik jullie riep, gaven jullie geen antwoord.’’
Gods belofte voor de Rechabieten
18 Daarna bracht Jeremia deze boodschap aan de Rechabieten: ‘De machtige Heer, de God van Israël, zegt: ‘Jullie zijn gehoorzaam geweest aan jullie voorvader Jonadab. Jullie hebben je aan al zijn regels gehouden. Jullie deden precies wat hij tegen jullie gezegd heeft. 19 Daarom zeg ik, de machtige Heer, de God van Israël: De familie van Jonadab, de zoon van Rechab, zal altijd blijven bestaan. En zijn nakomelingen zullen mij altijd dienen.’’