1 En als jullie straks offers brengen aan de Heer, let dan ook hierop: offer nooit een koe, een schaap of een geit met een gebrek! Want dat vindt de Heer afschuwelijk.
Als iemand andere goden vereert
2-3 Stel dat je hoort dat er in de stad een man of een vrouw woont die andere goden vereert. Of die knielt voor de zon, de maan of de sterren. Dan moet je goed onderzoeken of dat waar is. Want zulke mensen houden zich niet aan de regels van de Heer. Zij doen dingen die de Heer verboden heeft.
4 Stel dat het waar is wat je gehoord hebt. Stel dat er echt zoiets gebeurt in het land. 5 Dan moeten jullie die man of vrouw doden. Jullie moeten zo iemand buiten de stad brengen, en met stenen doodgooien. 6 Maar dat mag alleen als er voldoende bewijs is dat zo iemand schuldig is. Minstens twee mensen moeten gezien hebben wat er gebeurd is. Eén is te weinig. 7 De mensen die het gezien hebben, moeten samen met het volk die man of vrouw doden. Zij moeten de eerste steen gooien.
Door zo iemand te doden, zorgen jullie ervoor dat het kwaad uit jullie volk verdwijnt.
Een moeilijke rechtszaak
8 Een rechtszaak kan erg ingewikkeld zijn. Bijvoorbeeld als het gaat om moord, doodslag of geweld. Of als het gaat om iemands bezit.
Stel dat jullie een rechtszaak te moeilijk vinden. Ga dan naar de stad die de Heer, jullie God, zal uitkiezen. 9 Daar kun je de priesters en de rechter van die stad om raad vragen. Zij zullen dan hun oordeel geven over de zaak.
10-11 Luister naar de priesters en de rechter. Doe wat zij zeggen, houd je precies aan hun besluit. 12 Stel dat iemand ongehoorzaam is en zich niet aan het besluit wil houden. Dan moeten jullie hem doden. Want zo iemand is slecht. Door hem te doden, zorg je ervoor dat het kwaad uit jullie volk verdwijnt. 13 En iedereen zal dan altijd naar de rechter of de priester luisteren. Niemand zal meer ongehoorzaam zijn.
Als het volk een koning wil
14 Straks komen jullie in het land dat de Heer, je God, aan jullie zal geven. Jullie zullen het veroveren en er gaan wonen. Stel dat jullie dan zeggen: ‘Wij willen een koning, net als de volken om ons heen.’ 15 Dan is dat goed. Jullie mogen iemand koning maken die de Heer, jullie God, zal uitkiezen. Het moet wel iemand zijn van jullie eigen volk. Het mag niet iemand zijn uit een ander land of van een ander volk.
16 Voor die nieuwe koning gelden de volgende regels. Ten eerste mag hij niet te veel paarden hebben, en in ieder geval geen paarden uit Egypte. Want jullie weten wat de Heer gezegd heeft: ‘Ga nooit meer terug naar Egypte.’ 17 En de nieuwe koning mag ook niet te veel vrouwen hebben. Want dan wordt hij misschien ontrouw aan de Heer. Verder mag de koning niet te veel goud en zilver verzamelen.
De koning moet zich aan de wet houden
18 Het boek met alle wetten van God wordt bewaard door de priesters. Als de nieuwe koning gaat regeren, dan moet hij een kopie laten maken van dat wetboek. 19-20 Hij moet het bij zich houden en er veel in lezen, zijn hele leven lang. Zo leert hij om eerbied te hebben voor de Heer, zijn God.
De nieuwe koning mag zich niet beter voelen dan anderen. Hij moet zich houden aan alle wetten en regels van dat boek. Dan zullen hij en zijn nakomelingen lang regeren over Israël.