Het einde van Jeruzalem
Het loopt slecht af met Jeruzalem
1-2 Koning Nebukadnessar van Babylonië was met zijn leger naar Jeruzalem gekomen en omsingelde de stad.
Koning Sedekia stuurde Paschur en de priester Sefanja naar Jeremia toe. Deze Paschur was een zoon van Malkia, en de priester Sefanja was een zoon van Maäseja. Zij zeiden tegen Jeremia: ‘Vraag de Heer wat we moeten doen. Misschien zal hij ons redden door een wonder. Want zo heeft hij zijn volk al vaak gered. Misschien zorgt hij ervoor dat de koning van Babylonië en zijn leger weggaan.’
Toen vertelde de Heer aan Jeremia wat hij moest zeggen. 3-5 En Jeremia zei tegen de twee mannen: ‘Ga terug naar koning Sedekia. Geef hem dit antwoord van de Heer: ‘Ik, de God van Israël, zal zelf tegen jullie vechten. Ik zal jullie straffen en jullie vernietigen met mijn grote macht. Jullie zullen meemaken hoe groot mijn woede is. Nu vechten jullie nog buiten de stad tegen het leger van Babylonië. Maar ik zal jullie wapens waardeloos maken. 6-7 Want ik zal de pest laten uitbreken in de stad. Mensen en dieren zullen eraan sterven. Ja, de inwoners van Jeruzalem zullen sterven door die vreselijke ziekte, en door oorlog en hongersnood.
En daarna geef ik de stad aan de koning van Babylonië. Dan wordt koning Sedekia gevangengenomen, samen met zijn dienaren en iedereen in Jeruzalem die nog in leven is. Dan zullen de vijanden iedereen doden. Ze zullen geen medelijden hebben en niemand in leven laten.’
Kiezen tussen leven en dood
8 Inwoners van Jeruzalem, dit zegt de Heer tegen jullie: ‘Ik laat jullie kiezen tussen leven en dood. 9 Wie de stad verlaat en zich overgeeft aan de Babyloniërs, die zal blijven leven. Maar wie in Jeruzalem blijft, zal sterven. Door oorlog, door hongersnood of door de pest. 10 Want ik heb besloten dat het met deze stad slecht zal aflopen. De koning van Babylonië zal de stad veroveren en verbranden.’’
Over de koningen van Juda
11-12 Hier volgt Gods boodschap voor de koningen van Juda.
Een koning moet eerlijk rechtspreken
Nakomelingen van David, luister naar deze woorden van de Heer: ‘Spreek eerlijk recht, elke dag opnieuw. Bescherm machteloze mensen tegen hun onderdrukkers. Als jullie dat niet doen, kunnen slechte mensen hun gang gaan. En dan word ik woedend! Dan zal mijn woede zijn als een vuur dat nooit uitgaat en dat alles verbrandt.’
Jeruzalem is geen veilige plaats
13-14 De inwoners van Jeruzalem zeggen: ‘Onze sterke stad is gebouwd op een berg, midden in het dal. Voor wie moeten we bang zijn? Niemand kan onze stad binnenkomen!’
Maar de Heer zegt: ‘Ikzelf ben jullie vijand. Ik geef jullie de straf die jullie verdienen. Ik zal het paleis en de hele stad in brand steken.’