Mozes moet de berg op gaan
1 De Heer zei tegen Mozes: ‘Kom naar mij toe op de berg. Je moet Aäron meebrengen, en ook Nadab en Abihu en zeventig leiders van het volk. Op een afstand moeten jullie dan voor mij knielen.
2 Mozes, jij mag dicht bij mij komen. Alleen jij, de anderen niet. En het volk moet helemaal beneden blijven.’
Het volk zal de Heer gehoorzamen
3 Toen ging Mozes naar het volk toe. Hij vertelde hun welke wetten en regels de Heer gegeven had. Het volk antwoordde: ‘We zullen ons houden aan alle wetten en regels van de Heer.’ 4 Toen schreef Mozes alles op wat de Heer gezegd had.
De volgende ochtend maakte Mozes onder aan de berg een altaar. Hij zette daar ook twaalf grote stenen rechtop, voor elke stam van Israël één. 5 Hij gaf aan een paar jonge mannen opdracht om stieren te slachten. Die werden daarna geofferd aan de Heer. 6 Mozes bewaarde de helft van het bloed van de dieren in schalen. De andere helft goot hij over het altaar.
7 Daarna pakte hij het boek met de wetten en regels van de Heer, en hij las alles voor. Het volk zei: ‘We zullen de Heer gehoorzamen. We zullen ons houden aan alles wat hij gezegd heeft.’
8 Toen nam Mozes de schalen met bloed, en hij spatte het bloed over het volk heen. Hij zei: ‘De Heer heeft jullie al deze wetten en regels gegeven, en jullie hebben beloofd je daaraan te houden. Dit bloed is het teken daarvan.’
Mozes gaat de berg op
9 Toen ging Mozes de berg op, met Aäron, Nadab, Abihu en zeventig leiders van het volk. 10 Ze zagen de God van Israël. Het leek alsof er onder Gods voeten een vloer was van prachtige blauwe steentjes. Die steentjes schitterden als de hemel.
11 Die belangrijke Israëlieten zagen God, maar zij stierven niet. God liet hen verder leven.
Mozes blijft veertig dagen op de berg
12 Opnieuw zei de Heer tegen Mozes: ‘Kom naar mij toe op de berg, en blijf daar wachten. Dan zal ik je twee stenen platen geven, waarop ik mijn wetten en regels geschreven heb. Jij moet het volk leren dat ze zich daaraan moeten houden.’
13 Mozes ging de berg van God op. Zijn dienaar Jozua ging met hem mee. 14 Tegen de leiders van het volk zei Mozes: ‘Wacht hier totdat wij terugkomen. Aäron en Chur blijven bij jullie. Als er problemen zijn, kunnen jullie hun om hulp vragen.’
15 Terwijl Mozes de berg Sinai op ging, hing er een wolk boven de berg. 16 De Heer was op de berg aanwezig in een stralend licht. Zes dagen lang was de berg bedekt door de wolk. Op de zevende dag riep de Heer Mozes vanuit de wolk. 17-18 Mozes ging de wolk in. Hij klom verder omhoog, naar de top van de berg. Daar bleef hij veertig dagen en nachten. De Israëlieten zagen op de top van de berg een groot vuur. Ze begrepen dat de Heer in het vuur aanwezig was.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap