Een zieke man komt bij Jezus
1-2 Een tijdje later kwam Jezus terug in Kafarnaüm. Toen de mensen hoorden dat hij er weer was, kwamen ze allemaal naar zijn huis. Zelfs buiten voor de deur was er geen plaats meer. Jezus vertelde de mensen over God.
3 Toen kwamen er nog vier mensen aan. Ze droegen een man die niet kon lopen. 4 Maar door de drukte konden ze hem niet bij Jezus brengen. Daarom maakten ze een gat in het dak, precies boven Jezus. Ze lieten hun zieke vriend op zijn draagbed naar beneden zakken.
5 Jezus zag dat die mensen in hem geloofden. Daarom zei hij tegen de man die niet kon lopen: ‘Ik vergeef je alles wat je verkeerd gedaan hebt.’
Jezus laat zijn macht zien
6 Er zaten een paar wetsleraren tussen de mensen. Die dachten bij zichzelf: 7 Zoiets mag hij helemaal niet zeggen! Hij beledigt God. Alleen God kan de zonden van mensen vergeven!
8 Maar Jezus wist wat ze dachten. Daarom zei hij tegen hen: ‘Het is anders dan jullie denken. 9 Het lijkt makkelijk om tegen iemand die niet kan lopen, te zeggen: ‘Ik vergeef je alles wat je verkeerd gedaan hebt.’ Het lijkt veel moeilijker om tegen hem te zeggen: ‘Sta op, pak je draagbed op, en ga lopen.’ 10 Maar ik ben de Mensenzoon. God heeft mij de macht gegeven om te vergeven. Dat zal ik jullie laten zien.’
Toen zei Jezus tegen de man die niet kon lopen: 11 ‘Sta op, pak je draagbed op, en loop naar huis.’ 12 Meteen stond de man op. Hij pakte zijn bed op en liep weg.
Iedereen had gezien wat er gebeurd was. De mensen waren diep onder de indruk. Ze dankten God en zeiden: ‘Zoiets hebben we nog nooit meegemaakt!’
Jezus gaat om met slechte mensen
13 Jezus ging weer naar het meer. Er kwam een grote groep mensen naar hem toe. Jezus gaf ze uitleg over God. 14 Onderweg zag hij Levi, de zoon van Alfeüs, bij het tolhuis zitten. Jezus zei tegen hem: ‘Kom, ga met mij mee.’ Levi stond op en ging met Jezus mee.
15 Later gingen Jezus en zijn leerlingen eten bij Levi thuis. Daar waren ook veel tollenaars en allerlei slechte mensen. Want er gingen steeds veel van dat soort mensen met Jezus mee. 16 De wetsleraren die bij de farizeeën hoorden, zagen wat Jezus deed. Ze zeiden tegen zijn leerlingen: ‘Je hoort niet te eten met tollenaars en slechte mensen.’
17 Toen Jezus dat hoorde, zei hij: ‘Een dokter is er niet voor gezonde mensen, maar voor zieke mensen. Met mij is het net zo. Ik ben er niet voor goede mensen. Maar ik ben gekomen om aan slechte mensen het goede nieuws te vertellen.’
Gasten op een bruiloft vasten niet
18 De farizeeën hadden speciale dagen om God te eren. Op die dagen vastten ze. De leerlingen van Johannes de Doper deden dat ook. Iemand vroeg aan Jezus: ‘Waarom vasten uw leerlingen niet?’
19 Jezus antwoordde: ‘Mijn leerlingen lijken op de gasten op een bruiloft. De gasten zeggen niet: ‘Vandaag eten wij niet.’ Nee, de gasten eten zolang de bruidegom bij hen is. Mijn leerlingen eten ook, zolang ik bij hen ben. 20 Maar er komt een tijd dat ik niet meer bij hen ben. Dan zullen mijn leerlingen op sommige dagen vasten.’
21 Jezus zei ook: ‘Een oude jas met een scheur erin moet je niet herstellen met een nieuwe lap stof. Want als die nieuwe stof gaat krimpen, scheurt je jas nog verder kapot. 22 En jonge wijn moet je niet bewaren in oude wijnzakken. Want oude zakken scheuren open door de jonge wijn. Dan ben je de wijnzakken kwijt, en ook de wijn. Je moet jonge wijn bewaren in nieuwe wijnzakken.’
Jezus bepaalt wat er mag op sabbat
23 Op een keer liepen Jezus en zijn leerlingen door de korenvelden. Het was die dag sabbat. De leerlingen van Jezus plukten koren om iets te eten. 24 De farizeeën zeiden tegen Jezus: ‘Kijk nou! Waarom doen uw leerlingen iets dat op sabbat verboden is?’
25 Maar Jezus zei tegen hen: ‘Jullie weten toch wel wat David ooit gedaan heeft, toen hij en zijn mannen erge honger hadden? 26 Dat was in de tijd dat Abjatar priester was. David ging de tempel in en hij at van het offerbrood. Alleen priesters mogen dat eten. Maar David at dat brood toch, en zijn mannen deden dat ook.’
27 Jezus zei verder: ‘De sabbat is gemaakt voor de mens. De mens is niet gemaakt voor de sabbat. 28 Ik ben de Mensenzoon. Ik bepaal wat je op sabbat mag doen.’