Egypte wordt verwoest
De verschrikkelijke dag van de Heer
1 De Heer sprak opnieuw tegen mij. Hij zei: 2 ‘Mensenkind, waarschuw de mensen, en zeg namens mij: ‘Iedereen moet huilen en roepen: ‘Wat een verschrikkelijke dag!’ 3 Want de dag dat de Heer komt, is dichtbij. Het zal een donkere, dreigende dag zijn. Op die dag zal de Heer rechtspreken over alle volken.
Er komt oorlog in Egypte
4-5 Dan zal er in Egypte oorlog zijn, en er zullen veel mensen sterven. Alle kostbare schatten zullen uit Egypte weggehaald worden, en het land zal helemaal worden verwoest.
In het Egyptische leger zullen ook soldaten uit Nubië, Libië, Lydië en Kub zijn. Ook zij zullen in die oorlog gedood worden.
Als de mensen in Nubië horen wat er met Egypte gebeurt, zullen ze beven van angst.
De macht van Egypte is voorbij
6 Dit zegt de Heer: Iedereen die Egypte helpt, zal gedood worden in de strijd. Overal in het land, van het noorden tot het zuiden, worden mensen gedood. Zo komt er een einde aan de macht van Egypte. De Egyptenaren zullen niets meer hebben om trots op te zijn.
7 Egypte zal een woestijn worden, net zoals de landen eromheen. En de steden in Egypte zullen leeg en verlaten zijn, net zoals de steden in de landen eromheen. 8 Want heel Egypte zal door vuur verwoest worden. En iedereen die Egypte geholpen heeft, wordt gedood.
Als dat gebeurt, zullen de mensen begrijpen dat ik de Heer ben.
De mensen in Nubië zijn doodsbang
9 Op de dag dat ik Egypte straf, stuur ik boodschappers in boten naar Nubië. De mensen in Nubië maken zich nooit zorgen. Maar als ze horen wat er met Egypte gebeurd is, zullen ze beven van angst.
Let op, want die verschrikkelijke dag komt al snel!
Nebukadnessar komt Egypte verwoesten
10 Dit zegt God, de Heer: Ik laat Nebukadnessar, de koning van Babylonië, een einde maken aan de rijkdom van Egypte. 11 Ik stuur hem naar Egypte, samen met zijn leger. Dat is het wreedste leger van de wereld. De koning en zijn leger zullen tegen Egypte strijden, en het land totaal verwoesten. Dan zal Egypte vol zijn met doden.
12 Alle rivieren in Egypte laat ik opdrogen. En ik zal het land uitleveren aan andere volken. Zij zullen alles in Egypte vernielen. Dat heb ik, de Heer, besloten.
Egypte wordt gestraft
13 Dit zegt God, de Heer: Ik zal de afgoden van Egypte vernietigen en de godenbeelden laten verdwijnen uit Memfis. Er zal geen koning meer zijn in Egypte. Dan zal iedereen in Egypte doodsbang zijn.
14 Ik zal het gebied Patros verwoesten, de stad Soan in brand steken, en de inwoners van Thebe straffen. 15 Pelusium, die sterke stad aan de grens van Egypte, zal merken hoe woedend ik ben. En in Thebe zal ik alle kostbare schatten vernielen. 16 De inwoners van Pelusium zullen beven van angst. De muren van Thebe worden stukgeslagen. En Memfis wordt midden op de dag door vijanden aangevallen. Heel Egypte wordt door vuur verwoest.
17 De jonge mannen uit Heliopolis en Bubastis zullen sterven in de strijd. En de andere inwoners zullen naar een ver land gebracht worden.
18 In Dafne zal het overdag donker zijn. Want daar zal ik een einde maken aan de macht van Egypte. Dan hebben de Egyptenaren niets meer om trots op te zijn.
Donkere wolken zullen het land bedekken. De inwoners van Egypte worden naar een ver land gebracht. 19 Zo zal ik Egypte straffen.
Als dat gebeurt, zullen de Egyptenaren begrijpen dat ik de Heer ben.’’
De farao verliest zijn macht
De Heer is de vijand van de farao
20 Toen mijn volk en ik elf jaar in Babylonië woonden, sprak de Heer opnieuw tegen mij. Dat gebeurde op de zevende dag van de eerste maand. De Heer zei: 21-22 ‘Mensenkind, ik zal de koning van Egypte machteloos maken. Hij zal zijn macht niet terugkrijgen. Dan lijkt hij op iemand met een gebroken arm die door niemand verzorgd wordt. Niemand doet verband om de arm, niemand zorgt ervoor dat de arm geneest. En ook zijn andere arm, de arm die nog gezond was, zal breken. Als allebei zijn armen gebroken zijn, kan hij zijn zwaard niet meer vasthouden. Dan heeft hij geen enkele macht meer. Zo zal het ook gaan met de farao: hij zal al zijn macht verliezen. Want ik ben de vijand van de farao.
23 De Egyptenaren zelf zal ik wegjagen naar andere landen. Daar zullen ze wonen bij volken die ze niet kennen.
De koning van Babylonië krijgt veel macht
24-25 Aan de koning van Babylonië zal ik juist veel macht geven. Ik zal hem sterk maken, en mijn zwaard aan hem geven. Maar de farao zal ik machteloos maken. Hij zal op de grond liggen voor de koning van Babylonië. Hij zal het uitschreeuwen van pijn, en sterven.
Als ik mijn zwaard aan de koning van Babylonië gegeven heb, zal hij Egypte aanvallen. Dan zal iedereen weten dat ik de Heer ben.
26 Ik zal de Egyptenaren wegjagen naar andere landen. Daar zullen ze wonen bij volken die ze niet kennen. Dan zullen de Egyptenaren begrijpen dat ik de Heer ben.’
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap