Jeruzalem zal de Moabieten beschermen
1 Volk van Moab, stuur boodschappers met een geschenk naar de koning van Juda in Jeruzalem. Stuur als geschenk een ram naar hem toe door de woestijn, vanuit Sela naar de berg Sion.
2 Jullie boodschappers moeten het volgende zeggen: ‘Koning van Juda, laat onze vrouwen vluchten. Ze zijn zo bang als vogels die uit hun nest weggejaagd zijn. Geef onze vrouwen alstublieft toestemming om de rivier de Arnon over te steken. 3 Koning van Juda, neem snel een besluit! U moet iets voor ons volk doen. Bescherm ons als we vluchten uit Moab, geef ons een veilige plek. Verraad ons niet aan onze vijanden, 4 maar geef ons een thuis. Bescherm ons tegen de vijanden die het land verwoesten.’
Moab zal weer goed bestuurd worden
Op een dag zullen die vijanden verdwenen zijn. Dan wordt Moab niet meer verwoest. De koning die het volk van Moab onderdrukt, zal weggejaagd worden. 5 Dan zal er een koning komen uit de familie van David. Die koning zal eerlijk zijn en trouw. Hij zal regeren als een goede rechter, die het recht kent en rechtvaardig is.
De Moabieten huilen
6 Iedereen weet dat de Moabieten trots zijn. Ze zijn erg tevreden met zichzelf. Ze vinden hun volk beter dan andere volken. En ze denken dat ze sterker zijn dan anderen. Maar dat zijn ze niet.
7-8 En nu hebben de Moabieten medelijden met zichzelf. Overal in Moab huilen de mensen. Ze zijn bedroefd, omdat er geen wijngaarden meer zijn. Vroeger groeiden er overal druiven, zelfs helemaal tot in het noorden van het land. Er waren zelfs wijngaarden in de woestijn, en aan de overkant van de Dode Zee.
Maar koningen van andere volken hebben de wijngaarden in Moab verwoest. En nu groeien er nergens druiven meer. Niet in de stad Chesbon, en ook niet in de steden Sibma of Kir-Chareset. Daar wordt geen wijn meer gemaakt, en er zijn ook geen rozijnenkoeken meer.
Jesaja huilt om Moab
9 Ik huil ook, net als de Moabieten. Ik huil om de wijngaarden die verdwenen zijn. Ik huil om de wijngaarden bij de steden Jazer en Sibma, en bij de steden Chesbon en Elale. Niemand is meer vrolijk. Want er zijn geen vruchten meer in de zomer, en er is geen wijn meer in de herfst. 10-11 Ik huil om Moab, ik huil van verdriet. Niemand juicht meer bij de fruitbomen, niemand zingt meer in de wijngaard. Er zijn geen druiven meer om wijn of koeken van te maken. Niemand is meer vrolijk, er wordt niet meer gelachen.
12 Nu gaan de inwoners van Moab steeds vaker naar de offerplaatsen. Ze komen steeds vaker naar de tempel om te bidden. Maar het helpt allemaal niet.
Moab zal zijn macht verliezen
13 Volk van Moab, dat heeft de Heer allemaal over jullie gezegd. 14 En hij zegt ook nog het volgende: ‘Over precies drie jaar zal er een eind komen aan jullie macht. Er zal weinig overblijven van jullie land.’
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap