Saul probeert David te doden
David en Jonatan worden vrienden
1-4 Nadat Saul en David met elkaar gepraat hadden, werd David een soldaat van Saul. Saul liet David niet teruggaan naar zijn eigen familie.
Jonatan, de zoon van Saul, ging veel van David houden. Hij werd Davids beste vriend. En hij beloofde dat hij altijd Davids vriend zou blijven. Als teken van hun vriendschap gaf Jonatan zijn jas, zijn harnas, zijn wapens en zijn riem aan David.
5 Saul liet David in veel oorlogen vechten. En David won al die oorlogen. Daarom maakte Saul hem de leider van het leger. Het hele volk en alle dienaren van Saul waren daar blij om.
Saul wordt jaloers op David
6 Na het gevecht met Goliat ging David met het leger terug naar Jeruzalem. Overal waar het leger kwam, waren er vrouwen om koning Saul te begroeten. De vrouwen zongen en ze dansten bij de vrolijke muziek van trommels en andere instrumenten. 7 Ze zongen om de beurt: ‘Saul heeft duizend mannen gedood, en David wel tienduizend!’
8 Dat lied maakte Saul woedend. Hij dacht: Ze zeggen dat David tienduizend vijanden gedood heeft en ik maar duizend. Straks willen ze hem nog koning maken!
9 Vanaf die dag vertrouwde Saul David niet meer.
Saul probeert David te doden
10 De volgende dag stuurde God weer een kwade geest naar Saul. Daardoor wist Saul niet meer wat hij deed. Hij liep schreeuwend rond in zijn huis en hij had zijn speer in zijn hand. David begon op zijn harp te spelen om Saul rustig te maken. 11 Maar Saul schreeuwde: ‘Ik steek je dood!’ Hij gooide zijn speer naar David, maar David kon net op tijd wegkomen. Saul gooide nog een keer. Maar weer miste hij. 12 Toen werd Saul bang voor David, want hij dacht: De Heer helpt David, maar hij helpt mij niet meer.
13 Daarom stuurde Saul David weg. Hij gaf hem de leiding over duizend soldaten. David en zijn soldaten gingen vechten, maar ze kwamen altijd veilig terug. 14 Steeds als David moest vechten, won hij. Want de Heer hielp hem.
15 Saul zag dat het goed ging met David. Daarom werd hij erg bang voor hem. 16 Maar iedereen in Israël en Juda hield van David. Want David en zijn leger wonnen elke strijd.
Saul wil dat David met Merab trouwt
17 Saul zei tegen David: ‘Je mag trouwen met mijn oudste dochter Merab. Er is maar één voorwaarde: je moet altijd bij mij in dienst blijven en dapper vechten voor de Heer.’ Maar intussen dacht Saul: Dan zullen de Filistijnen David doden, en hoef ik dat niet zelf te doen.
18 David zei tegen Saul: ‘Koning, vindt u mij echt goed genoeg om uw schoonzoon te worden? Ik ben toch helemaal niet belangrijk? En ook mijn familie is niet belangrijk in Israël.’
19 Toen kwam de dag dat David met Merab zou trouwen. Maar Saul gaf zijn dochter niet aan David. In plaats daarvan gaf hij haar aan Adriël uit Mechola.
Saul wil dat David met Michal trouwt
20 Michal, de andere dochter van Saul, werd verliefd op David. Toen Saul dat hoorde, was hij blij. 21 Hij dacht: Ik zeg tegen David dat hij met Michal kan trouwen. Zo loopt David in de val. Want dan laat ik hem vechten tegen de Filistijnen, en dan zullen zij hem doden. En Saul zei tegen David: ‘Je kunt met mijn andere dochter trouwen. Zo kun je toch mijn schoonzoon worden.’
22 Intussen had Saul tegen zijn dienaren gezegd: ‘Jullie moeten in het geheim met David praten. Zorg ervoor dat hij mijn schoonzoon wil worden. Zeg maar tegen hem dat de koning en alle dienaren van hem houden.’
David krijgt een gevaarlijke opdracht
23 De dienaren zeiden al die dingen tegen David. Maar David zei: ‘Denken jullie dat je zomaar de schoonzoon van de koning kunt worden? Ik ben arm en onbelangrijk.’ 24 De dienaren vertelden aan Saul wat David gezegd had. 25 Maar Saul zei: ‘Zeg tegen David dat ik geen geld wil hebben. Ik wil alleen maar honderd voorhuiden van Filistijnen hebben. Vertel David dat ik zo mijn vijanden wil straffen.’ Dat was Sauls plan om David door de Filistijnen te laten doden.
26-27 De dienaren van de koning vertelden aan David wat Saul gezegd had. Het leek David een goed plan om zo de schoonzoon van Saul te worden. Hij ging op weg. Samen met zijn soldaten doodde hij in korte tijd tweehonderd Filistijnen. Hij bracht hun voorhuiden bij Saul.
Toen mocht David met Sauls dochter Michal trouwen.
Saul is erg bang voor David
28 Saul begreep nu echt dat de Heer David hielp. En Michal, de dochter van Saul, hield van David. 29 Daarom werd Saul nog banger voor hem, en hij werd Davids grootste vijand.
30 Elke keer als de Filistijnen oorlog voerden tegen Israël, won David. Hij had veel succes, meer dan alle andere leiders van Sauls leger. Daardoor werd David heel beroemd.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap