De leiders zijn opscheppers
Samaria zal verdwijnen
1 Samaria is nu nog een prachtige stad, boven op een heuvel in een vruchtbaar dal. Nu zijn de leiders van Samaria nog trots op hun stad. Terwijl ze dronken zijn, vertellen ze aan iedereen hoe mooi hun stad is. Maar het zal slecht aflopen met Samaria! De stad zal haar schoonheid verliezen, net als een bloem die op een dag uitgebloeid is.
2 Want de Heer zal een koning sturen die sterk en krachtig is. Een koning die zo sterk is als een hevige storm of een felle hagelbui, en zo krachtig als de zee. Die koning zal Samaria aanvallen en met geweld veroveren. 3 Die prachtige stad met haar dronken leiders zal verwoest worden. Er zal niets van overblijven.
4 Samaria is nu nog een prachtige stad, boven op een heuvel in een vruchtbaar dal. Maar op een dag zal de stad haar schoonheid verliezen. Net als een bloem die op een dag uitgebloeid is. De stad zal zomaar verdwijnen, ineens zal ze weg zijn.
De Heer zelf wordt koning van Samaria
5 Ooit zal de machtige Heer zelf koning zijn van Samaria. Voor de inwoners die overgebleven zijn, zal hij een goede heerser zijn. Zij zullen trots op hem zijn. 6 De Heer zal zorgen dat er eerlijke rechters komen. En hij zal kracht en moed geven aan de inwoners die de stad verdedigen.
De priesters en profeten zijn dronken
7 Ook in Jeruzalem is iedereen dronken, zelfs de priesters en de profeten. Ze staan niet stevig meer op hun benen. Door de wijn zijn ze helemaal in de war. Ze voorspellen rare dingen. 8 Ze zijn zo dronken dat ze steeds moeten overgeven. Al hun tafels zijn vuil en vies.
De mensen begrijpen niet wat God wil
9 De priesters en de profeten zeggen: ‘Wil Jesaja ons soms iets leren? Wil hij ons vertellen wat God wil? Maar het lijkt wel of hij in babytaal praat! Denkt hij soms dat we baby’s zijn? 10 Hoor hoe hij praat: ‘Ta ta ta, ma ma ma. Beetje dit, beetje dat.’’
11-13 De Heer heeft eens tegen zijn volk gezegd: ‘Hier in Jeruzalem vinden jullie rust, hier in Jeruzalem kan iedereen uitrusten.’ Maar toen wilden de mensen niet naar hem luisteren. Daarom zal de Heer tegen zijn volk spreken in een vreemde taal, een taal die niemand verstaat. En daarom zegt de Heer nu tegen zijn volk: ‘Ta ta ta, ma ma ma. Beetje dit, beetje dat.’
De mensen begrijpen niet wat God wil. Daarom zullen ze steeds weer struikelen en vallen. Ze zullen ernstig gewond raken of door de vijanden gevangen worden genomen.
De leiders denken dat ze veilig zijn
14-16 Leiders van Israël, jullie vinden jezelf zo goed! Jullie hebben gezegd: ‘Wij hoeven niet bang te zijn voor onze vijanden. We vertrouwen op leugens en bedrog. We zijn veilig, want we hebben een afspraak gemaakt met de dood. Wij zullen beschermd worden tegen onverwachte rampen.’
Maar luister goed naar de woorden van God, de Heer. Want hij zegt: ‘Vertrouw niet op leugens en bedrog, vertrouw op mij. Ik heb op de berg Sion de eerste steen gelegd voor mijn tempel. Die tempel wordt heel stevig en sterk. Bij mijn tempel zijn jullie veilig, op mij kunnen jullie vertrouwen.
17 Ik zal die tempel bouwen als een plaats van eerlijkheid en recht. Maar alle plaatsen van leugens en bedrog zullen door hagel vernield worden. Al die plaatsen waar jullie nu op vertrouwen, zullen door water weggespoeld worden.’
18 Opeens zal het gebeuren. De rampen zullen heel plotseling komen. Dan kunnen jullie niet meer gered worden. Jullie afspraak met de dood is dan niets meer waard. 19 Jullie zullen die rampen steeds opnieuw meemaken, elke dag en elke nacht. En jullie zullen heel erg bang zijn voor nieuwe rampen. 20 Overal zullen jullie je onveilig voelen. Dan is het alsof je bed te klein is om op te liggen, en alsof je dekens te kort zijn om je warm te houden.
De Heer zal zijn volk straffen
21 De Heer zal iets bijzonders gaan doen. Hij zal doen wat niemand verwacht. De Heer zal gaan strijden, zoals hij deed op de berg Perasim, en in het dal bij de stad Gibeon. 22 Leiders van Israël, schep toch niet zo op! Houd daarmee op, anders krijgen jullie het nog moeilijker. Want de machtige Heer heeft besloten dat jullie land vernietigd wordt. Ik heb het zelf gehoord.
God leert de boer zaaien en oogsten
23 Luister goed! Luister naar wat ik te zeggen heb. 24 Wat doet een boer voordat hij gaat oogsten? Ploegt hij dan elke dag het land? Is dat het enige wat hij moet doen? 25 Nee, want als hij het land geploegd heeft, moet hij zaaien. Dan zaait hij kruiden, tarwe en gerst. Alles moet op de juiste plek gezaaid worden. 26 God leert de boer hoe hij dat allemaal moet doen.
27 Bij de oogst moeten sommige kruiden platgeslagen worden met zwaar gereedschap. Andere kruiden worden fijngeslagen met een stok. 28 Ook de graankorrels uit het koren moeten fijngeslagen worden. Daarvoor gebruikt de boer ander gereedschap. Dat gereedschap maakt het graan niet helemaal plat, anders kun je er geen brood van bakken. 29 Ook dat weet de boer omdat de machtige Heer het hem geleerd heeft.
Niemand is zo wijs als de Heer. Hij heeft voor alles een plan.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap