1 En Samuel vertelde alles aan het hele volk van Israël.
Oorlog tussen Israël en de Filistijnen
De Israëlieten beginnen een oorlog
Op een dag begonnen de Israëlieten een oorlog tegen de Filistijnen. Het leger van Israël maakte een kamp bij de stad Eben-Haëzer. En de Filistijnen maakten een kamp bij de stad Afek. 2 Ze maakten zich allebei klaar voor de strijd. Er begon een hevig gevecht. De Filistijnen wonnen de strijd tegen de Israëlieten. Vierduizend soldaten van Israël werden gedood.
3 Toen de rest van het leger teruggekomen was in het kamp, zeiden de leiders van Israël: ‘Hoe komt het toch dat de Heer de Filistijnen vandaag heeft laten winnen? We moeten de heilige kist van de Heer ophalen uit Silo. Want die kist is het teken dat de Heer ons helpt. Als de heilige kist bij ons is, zal de Heer ons redden van onze vijanden.’
De Israëlieten halen de heilige kist
4 Het leger van Israël stuurde een paar soldaten naar de stad Silo. Zij haalden de heilige kist op. Dat was de troon van de machtige Heer, de troon met de twee engelen met vleugels.
Chofni en Pinechas, de zonen van Eli, kwamen ook met de heilige kist mee. 5 Toen de kist het legerkamp binnengebracht werd, begonnen alle Israëlieten hard te juichen en te schreeuwen. Ze maakten zo veel lawaai dat de aarde ervan schudde.
De Filistijnen worden bang
6 De Filistijnen hoorden de Israëlieten juichen. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Wat is dat voor lawaai bij de Israëlieten?’
Toen begrepen ze dat de Israëlieten de heilige kist van de Heer opgehaald hadden. 7-8 En ze werden bang. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Ze hebben hun God opgehaald. Zoiets is nog nooit eerder gebeurd. Nu zal het slecht met ons aflopen! Want wie zal ons redden van die machtige God? Het is dezelfde God die voor zo veel rampen zorgde in de woestijn van Egypte.
9 Kom op, we moeten laten zien wat we kunnen. Anders worden we slaven van die Israëlieten. Net zoals zij slaven van ons geweest zijn. We moeten laten zien wat we kunnen. Laten we vechten! Verlies de moed niet!’
De Filistijnen winnen de strijd
10 Het gevecht begon, en de Filistijnen versloegen de Israëlieten. Alle Israëlieten vluchtten naar hun eigen kamp. Het verlies voor Israël was groot. Er werden 30.000 soldaten gedood.
11 Ook Chofni en Pinechas, de zonen van Eli, stierven. En de Filistijnen veroverden de heilige kist van de Heer.
Eli wacht op nieuws
12 Iemand uit de stam Benjamin ontsnapte uit de strijd. Hij rende naar de stad Silo. Hij had zijn kleren gescheurd en zand over zijn hoofd gegooid als teken van rouw. 13-15 De man rende de stad in om het slechte nieuws te vertellen. Iedereen in Silo begon hard te schreeuwen en te huilen.
Toen dat gebeurde, zat Eli aan de kant van de weg op een stoel. Hij was bang dat er iets met de heilige kist van de Heer gebeurd was. Daarom zat hij te wachten op nieuws. Eli was al 98 jaar oud, en hij was blind.
Eli sterft
Eli hoorde het geschreeuw uit de stad en hij vroeg: ‘Wat is dat voor lawaai?’ De man kwam snel naar Eli toe om hem het slechte nieuws te vertellen. 16 Hij zei: ‘Ik ben een soldaat uit het leger van Israël. Ik ben vandaag gevlucht.’
Eli vroeg: ‘Wat is er gebeurd?’ 17 De man zei: ‘De Israëlieten zijn gevlucht voor de Filistijnen. Er zijn heel veel soldaten gedood. Ook uw twee zonen, Chofni en Pinechas, zijn gestorven. En de heilige kist van de Heer is veroverd door de Filistijnen.’
18 Toen de man vertelde over de kist, viel Eli achterover van zijn stoel. Omdat hij oud en zwaar was, brak hij zijn nek en stierf.
Eli was veertig jaar leider geweest van Israël.
De vrouw van Pinechas krijgt een kind
19 De vrouw van Pinechas was zwanger. Binnenkort zou haar kind geboren worden. Maar ze zakte in elkaar toen ze hoorde over de verovering van de heilige kist, en over de dood van haar man en haar schoonvader. De weeën begonnen meteen en haar kind werd geboren. 20 De bevalling was zo zwaar dat ze ging sterven.
De vrouwen die bij haar waren, probeerden haar nog gerust te stellen. Ze zeiden: ‘Je hoeft niet bang te zijn, want je hebt een zoon gekregen.’ Maar de vrouw van Pinechas zei helemaal niets. Ze deed net alsof de vrouwen er niet waren.
21 Ze gaf haar zoon nog wel een naam. Ze noemde hem Ichabod en zei: ‘De eer van God is uit Israël verdwenen.’ Dat zei ze om alles wat er gebeurd was met de heilige kist, met haar man en met haar schoonvader. 22 Ze zei: ‘Alle eer is uit Israël verdwenen, omdat de heilige kist van de Heer veroverd is door de Filistijnen.’