Goed nieuws voor Jeruzalem
Gods volk wordt niet meer onderdrukt
1 God zegt: ‘Ga mijn volk troosten, ga het troosten. 2 Zeg tegen de inwoners van Jeruzalem dat ze de moed niet mogen opgeven. Vertel hun dat ze niet langer onderdrukt worden. Ik, de Heer, zal hen niet langer straffen voor hun fouten. Ik heb hen nu genoeg gestraft.’
Jesaja hoort een stem
3 Ik hoor een stem die roept: ‘Maak in de woestijn een weg voor de Heer. Maak de weg vrij voor onze God. 4 Maak de bergen minder hoog en de dalen minder diep. Maak het land vlak, en zorg dat de rotsen verdwijnen. 5 Want de machtige Heer zal komen. Alle mensen zullen hem zien. Dat heeft hij zelf beloofd!’
6 Ik hoor nog een stem, die zegt: ‘Jij moet dit bekendmaken!’ ‘Wat moet ik bekendmaken?’ vraag ik. En de stem antwoordt: ‘Je moet zeggen dat de mensen zo zwak zijn als bloemen in het gras. 7-8 Als de Heer met zijn adem over het gras blaast, dan verdroogt het, en de bloemen gaan dood. Gras verdroogt, bloemen gaan dood, en de mensen zullen sterven. Maar de woorden van onze God verliezen nooit hun kracht.’
God brengt zijn volk terug
9 Inwoners van Jeruzalem, maak het goede nieuws bekend! Klim een hoge berg op, zodat iedereen jullie kan horen. Aarzel niet, maar laat je stem duidelijk horen. Roep naar alle steden van Juda: ‘Jullie God is er!’
10 Kijk, daar is hij. God, de machtige Heer, komt eraan. Hij zal zijn macht laten zien, hij komt om te heersen. En hij heeft zijn volk bij zich. Hij heeft hen bevrijd, ze zijn van hem.
11 God brengt zijn volk weer terug naar hun land, en hij zorgt goed voor hen. Net als een herder die zorgt voor zijn kudde. Een herder brengt zijn schapen bij elkaar en draagt de lammetjes in zijn armen. Zo brengt hij zijn kudde rustig naar een veilig gebied.
God is met niemand te vergelijken
God hoeft niemand om raad te vragen
12 Niemand kan al het water van de zee in zijn hand nemen. Niemand kan meten hoe groot de hemel is. Niemand weet hoeveel zand er op de aarde is. En niemand kan bergen op een weegschaal wegen. Niemand, behalve God!
13 Niemand kent Gods plannen. Niemand heeft hem raad gegeven. 14 God hoeft niemand om raad te vragen, en niemand hoeft hem iets uit te leggen. Niemand kan hem leren wat wijsheid is, en niemand kan hem vertellen wat rechtvaardig is.
De volken betekenen niets voor God
15-17 De volken betekenen niets voor God. Ze zijn net zo onbelangrijk als een druppel in een emmer water, of als een stofje op een weegschaal. De eilanden betekenen voor hem niet meer dan een paar korrels zand.
De mensen kunnen God nooit genoeg offers brengen. Zelfs op de Libanon-bergen zijn te weinig bomen en dieren voor zo veel offers.
Geen enkel beeld kan op God lijken
18 Je kunt God met niemand vergelijken. Er is niets dat op hem lijkt. 19 Een godenbeeld lijkt niet op hem, want zo’n beeld wordt door mensen gemaakt. Een smid maakt het van metaal en bedekt het met een laagje goud of zilver. 20 Ook een beeld op een bergtop kan niet op God lijken. Want dat is gewoon een stuk hout. Een timmerman heeft het gemaakt van stevig hout, zodat het niet omvalt.
God is met niemand te vergelijken
21 Inwoners van Jeruzalem, weten jullie dan niet hoe God is? Hebben jullie het niet gehoord? Dat is jullie toch al lang geleden verteld! Dat was al duidelijk toen de aarde gemaakt werd! 22 De troon van God staat boven de aarde. God woont in de hemel, ver boven de aarde. Hij heeft de hemel gemaakt als een tent waarin hij kan wonen. Daar staat zijn troon. En vanaf die troon ziet hij de mensen, zo klein als sprinkhanen.
23 Koningen en leiders betekenen niets voor God. Ze hebben geen enkele macht. 24 Ze zijn zomaar weer verdwenen. Als de ene koning net op de troon zit, wordt hij alweer vervangen door de volgende.
25 Je kunt de heilige God met niemand vergelijken. Hij is aan niemand gelijk. 26 Kijk maar eens omhoog. Wie heeft al die sterren gemaakt? God zelf! Hij laat alle sterren aan de hemel verschijnen. Hij roept ze één voor één bij hun naam. Er ontbreekt niet één ster.
God geeft mensen kracht
27 Volk van Israël, jullie zeggen: ‘De Heer let niet op ons, hij ziet niet dat we slecht behandeld worden.’ Maar waarom zeggen jullie dat? 28 Jullie weten toch dat de Heer voor altijd regeert?
Hij heeft de hele aarde gemaakt. Hij wordt nooit moe, hij blijft altijd sterk. Niemand is zo wijs als hij. 29 Aan mensen die moe zijn, geeft hij kracht. Mensen die zwak zijn, maakt hij weer sterk.
30 Sterke soldaten kunnen moe worden en struikelen. Zelfs dappere helden kunnen in elkaar zakken. 31 Maar mensen die op de Heer vertrouwen, krijgen nieuwe kracht. Zij lopen zonder moe te worden. Zij rennen zonder te struikelen. Ze zijn zo sterk als een adelaar, die vertrouwt op zijn krachtige vleugels.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap