Waar kan ik mijn vriend vinden?
De vriendinnen
1 Mooiste van alle vrouwen,
waar is je liefste heen?
Waar is hij naartoe gegaan?
Kom, we gaan hem samen zoeken.
Het meisje
2 Mijn liefste is naar zijn tuin gegaan,
een tuin vol kruiden.
Daar wil hij graag zijn, om lelies te plukken.
3 Ik ben van mijn liefste,
en hij is van mij.
Hij wandelt tussen de bloeiende lelies.
Mijn vriendin is de allermooiste
De jongen
4 Je bent zo mooi, vriendin van me,
je bent zo mooi als de stad Tirsa,
zo prachtig als de stad Jeruzalem.
Je bent zo sterk als de sterkste steden.

5 Kijk me niet zo aan,
je ogen maken me onzeker.
Je donkere haar hangt mooi over je schouders,
je zwarte krullen lijken op een kudde geiten
die van de berg af komt.
6 Je tanden zijn mooi wit,
zo wit als schapen
die net gewassen zijn, vlak voor het scheren.
De schapen komen twee aan twee,
er ontbreekt er niet één.
7 Ik zie je mond lachen, door je sluier heen.
Je mond lijkt op een rode vrucht.

8 Ook al zijn er zestig koninginnen,
ook al zijn er tachtig andere vrouwen
en ontelbaar veel meisjes,
9 er is er maar één zoals zij, mijn duifje.
Zij is de allermooiste!
Toen ze geboren werd,
maakte ze haar moeder zo gelukkig!
Alle meisjes vinden haar prachtig.
Alle vrouwen van de koning bewonderen haar.
De vriendinnen
10 Wie is die vrouw,
die licht geeft als de zon in de ochtend,
die zo helder is als de volle maan,
die zo stralend is als de zon?
Die zo bijzonder is,
en mooier dan alle andere vrouwen?
Ik ben naar de tuin gegaan
De jongen
11 Ik ben naar de tuin gegaan,
de tuin met de notenbomen.
Ik wilde zien wat er groeit bij de rivier.
Ik wilde zien of de druivenplanten al blad krijgen
en of de bomen al bloeien.

12 Maar toen gebeurde er iets vreemds.
Het leek net alsof ik meegenomen werd in een wagen,
een wagen van de koning, en ik was de prins!