Israël zal niet meer bespot worden
Andere volken spotten met Israël
1 De Heer zei tegen mij: ‘Mensenkind, spreek tegen de bergen van Israël en zeg tegen ze: ‘Luister naar de woorden van de Heer! 2-3 Dit zegt God, de Heer: Toen Israël verwoest was, spotten de andere volken met het land. Ze riepen: ‘Die bergen van Israël, die al zolang bestaan, zijn nu eindelijk van ons!’ Ze probeerden het land aan te vallen en in bezit te nemen. Steeds beledigden en bespotten ze de Israëlieten.
Israëls vijanden zullen bespot worden
4 Luister, bergen en heuvels. Luister, land langs de rivieren en in de dalen. Alle verwoeste dorpen en verlaten steden in Israël moeten luisteren. En ook alle plaatsen die leeggeroofd en bespot zijn door de volken om Israël heen.
Dit zegt God, de Heer: 5-6 Ik, de Heer, ben woedend op het volk van Edom en op al die andere volken! Want ze hebben heel Israël in bezit genomen en leeggeroofd. Wat waren ze blij toen ze dat deden! En wat hebben ze Israël uitgelachen!
Daarom ben ik woedend op ze. 7 Ik zal die volken straffen. Ik zal ervoor zorgen dat ze zelf uitgelachen worden. Dat is mijn besluit.
Het zal weer goed gaan met Israël
8 Maar met het land Israël zal het weer goed gaan. De bomen in het land zullen nieuwe bladeren krijgen, en er zullen veel vruchten aan groeien. De Israëlieten zullen die vruchten zelf kunnen eten, want ze komen al snel naar hun land terug.
9 Ik zal goed voor mijn land zorgen. Er zal weer gewerkt worden op de akkers, en er zal weer gezaaid worden. 10 Er zullen weer veel mensen in het land wonen, want het hele volk van Israël komt weer naar het land terug. Dan zijn de steden weer bewoond, en worden de verwoeste dorpen weer opgebouwd. 11 De mensen krijgen veel kinderen en de dieren veel jongen. Er zullen weer evenveel mensen in het land wonen als vroeger. Ik zal zorgen dat alles nog beter wordt dan toen. Dan zullen de mensen begrijpen dat ik de Heer ben.
12 De mensen van mijn volk zullen weer door hun eigen land kunnen reizen. Ze zullen het land opnieuw in bezit nemen. Dan zal het voor altijd van hen zijn. Ze zullen veilig in hun land kunnen leven. En ouders zullen hun kinderen niet langer verliezen.
Israël zal niet meer bespot worden
13 Nu zeggen de andere volken nog: ‘In Israël gaan veel mensen dood omdat er niet genoeg op de akkers groeit. Veel ouders verliezen er hun kinderen.’ 14 Maar ik, de Heer, zeg: Er zullen in Israël niet langer mensen sterven door honger. En ouders zullen er hun kinderen niet meer verliezen. 15 Dan zullen de andere volken Israël niet langer uitlachen en bespotten. Ik, de Heer, zal daar zelf voor zorgen.’’
God zal zijn volk groot maken
Het land is onrein gemaakt
16 De Heer sprak opnieuw tegen mij. Hij zei: 17-18 ‘Mensenkind, toen de Israëlieten nog in hun eigen land woonden, hebben ze misdaden gepleegd. Ze pleegden moorden en vereerden afgoden. Zo hebben ze het hele land onrein gemaakt.
Daarom werd ik woedend op de Israëlieten. 19 Ik heb hen weggejaagd naar andere landen. Daar moesten ze wonen bij volken die ze niet kenden. Zo strafte ik hen voor hun misdaden.
De volken beledigen de Heer
20 Maar toen de Israëlieten bij die andere volken kwamen, werd ik daar bespot. Dat kwam door de Israëlieten. Ik werd beledigd, terwijl ik een heilige God ben. Want die volken zeiden: ‘Dus dit is het volk van de Heer! Had hij er dan niet voor kunnen zorgen dat ze veilig in zijn land konden blijven?’
21 Overal waar de Israëlieten kwamen, werd ik bespot, en dat kwam door hen. Dat deed me veel verdriet.
God laat zijn volk teruggaan
22 Zeg daarom tegen de Israëlieten: ‘Dit zegt God, de Heer: Overal waar jullie kwamen, werd ik bespot, en dat was jullie schuld. Ik werd beledigd, terwijl ik een heilige God ben.
Maar nu ga ik daar iets aan doen! Dat doe ik niet voor jullie. Nee, ik doe het om iedereen te laten zien dat ik heilig ben. 23-24 Ik zal zorgen dat de volken weer eerbied voor mij krijgen. Ik zal ze laten zien dat ik een heilige God ben. Want ik ga jullie weghalen uit de landen waar jullie terechtgekomen zijn. Ik zal jullie bij elkaar brengen, en weer terug laten gaan naar je eigen land. Dan zullen de volken begrijpen dat ik de Heer ben.
De Heer zal zijn volk rein maken
25 Als jullie in je eigen land terug zijn, zal ik jullie weer rein maken. Ik zal zuiver water op jullie druppelen. En ik zal alles wat onrein is, bij jullie weghalen. Dan zullen jullie geen afgoden meer vereren.
26 Ik zal ervoor zorgen dat jullie mij weer dienen en liefhebben. Jullie zullen niet langer ongehoorzaam zijn aan mij, maar weer doen wat ik wil. 27 Mijn geest zal in jullie zijn, en jullie zullen je houden aan mijn wetten en regels.
28 Jullie zullen weer in het land wonen dat ik aan jullie voorouders gegeven heb. Dan zullen jullie mijn volk zijn, en ik zal jullie God zijn.
De Heer zal zijn volk helpen
29 Ik zal alles wat onrein is, bij jullie weghalen. En ik zal zorgen dat er heel veel koren groeit op het land. Niemand hoeft dan meer honger te lijden. 30 Er zullen veel vruchten groeien aan de bomen, en de oogst van de akkers zal groot zijn. Dan zullen jullie geen honger meer hebben, en niet meer door andere volken bespot worden.
Het volk zal spijt krijgen
31 Als dat gebeurt, zullen jullie terugdenken aan je slechte gedrag. Jullie zullen denken aan alle verkeerde dingen die jullie gedaan hebben. En jullie zullen jezelf haten om al die vreselijke misdaden.
32 Luister, Israëlieten! Ik help jullie wel, maar dat doe ik niet voor jullie zelf. Onthoud dat goed! En schaam je diep voor jullie slechte gedrag!
Het land zal weer bewoond worden
33 Als ik jullie rein gemaakt heb en jullie schuld heb weggenomen, zullen de verwoeste steden weer opgebouwd worden. Dan kunnen er weer mensen wonen. 34 Er zal weer gewerkt worden op de akkers. Mensen die door het land reizen, zien niet langer een verlaten en verwaarloosd gebied. 35 Ze zullen zeggen: ‘Eerst was dat land verwaarloosd, maar nu is het een prachtige plek geworden. Het is er net zo mooi als in de tuin van Eden! De steden van dat land waren ooit verlaten en helemaal verwoest. Maar nu zijn het weer sterke steden, waar mensen wonen.’
36 Dan zullen de volken om jullie heen begrijpen dat ik de Heer ben. Ik zal ervoor zorgen dat de verwoeste steden weer opgebouwd worden. En ik zorg ervoor dat er weer gezaaid wordt op de verwaarloosde akkers.
Dat is mijn besluit. En wat ik besloten heb, dat zal ik ook doen.’
De Heer zal zijn volk groot maken
37 Dit zegt God, de Heer: Ik zal de Israëlieten geven waar ze naar verlangen: Ik laat hun volk steeds groter worden, net zoals een kudde schapen steeds groter wordt. 38 De steden die nu nog verwoest zijn, zullen eens vol zijn met mensen. Net zoals Jeruzalem op feestdagen vol is met schapen voor offers.
Dan zullen de mensen begrijpen dat ik de Heer ben.’