Mannen komen de stad vernietigen
1 Opeens hoorde ik de Heer roepen: ‘Kom tevoorschijn, jullie die de stad gaan straffen! En neem jullie wapens mee om de stad te vernietigen!’ 2 Onmiddellijk kwamen er zes mannen tevoorschijn. Ze kwamen vanuit het noorden. Alle zes droegen ze dodelijke wapens. Er was ook een man bij die witte kleren aanhad. Hij had spullen bij zich om alles wat er zou gebeuren, op te schrijven.
De mannen gingen naast het bronzen altaar in de tempel staan.
Sommige mensen krijgen een teken
3 Toen zag ik dat de God van Israël opstond van zijn troon, die gedragen werd door engelen. De Heer ging naar de ingang van de tempel, en riep de man in de witte kleren die schrijfspullen droeg. 4 Hij zei tegen de man: ‘Loop door de stad Jeruzalem. Zet dan een teken op het voorhoofd van alle mensen die bedroefd zijn over het onrecht in de stad.’
5 Tegen de vijf andere mannen zei hij: ‘Loop achter de man in de witte kleren aan. En dood iedereen in de stad die geen teken op zijn voorhoofd heeft. Jullie mogen geen medelijden met die mensen hebben, 6-7 jullie moeten hen allemaal doden: ouderen, jongeren, vrouwen en kinderen. Maar als mensen wel een teken op hun voorhoofd hebben, mogen jullie hun geen kwaad doen.’
Mensen zonder het teken worden gedood
Toen zei de Heer tegen de zes mannen: ‘Begin bij de tempel. Dood iedereen op de pleinen van de tempel, zodat er overal dode lichamen liggen en de tempel onrein wordt. Ga daarna de stad in.’
De mannen deden direct wat de Heer gezegd had. Eerst doodden ze de leiders van de tempel. Daarna gingen ze de stad in. Ook daar doodden ze de mensen.
8 Toen de mannen in de stad waren, bleef ik alleen achter in de tempel. Ik was wanhopig, en liet me neervallen op mijn knieën. Ik riep: ‘Ach, Heer, mijn God, gaat u nu die paar Israëlieten die over zijn, ook nog doden? Bent u dan zo woedend op de stad?’
9 Toen zei de Heer tegen mij: ‘De schuld van Israël en Juda is heel groot. Het land is vol moordenaars, en de stad is vol onrecht. Want de mensen denken dat ik niet zie wat ze doen. Ze denken dat ik het land verlaten heb. 10 Daarom zal ik hen straffen. Ik zal met niemand medelijden hebben. Nee, ik zal met hen doen wat zij zelf met anderen gedaan hebben.’
11 Toen kwam de man die witte kleren aanhad, terug. Hij vertelde aan de Heer wat hij gedaan had. Hij zei: ‘Ik heb precies gedaan wat u gezegd hebt.’