Saulus gaat geloven
Saulus blijft de gelovigen vervolgen
1-2 Saulus was nog steeds een gevaar voor de volgelingen van de Heer Jezus. Hij wilde naar de stad Damascus om ook daar naar gelovigen te zoeken. Maar eerst ging hij naar de hogepriester. Hij vroeg of die hem brieven wilde meegeven voor de synagogen in Damascus. Want hij wilde toestemming hebben om alle gelovigen gevangen te nemen en hen naar Jeruzalem te brengen.
Saulus hoort de stem van Jezus
3 Saulus vertrok naar Damascus. Toen hij daar bijna was, straalde er plotseling een licht uit de hemel om hem heen. 4 Saulus viel op de grond en hoorde een stem zeggen: ‘Saulus, Saulus, waarom vervolg je mij?’ 5 Saulus vroeg: ‘Heer, wie bent u?’ De stem zei: ‘Ik ben Jezus. Ik ben degene die jij vervolgt. 6 Sta op en ga de stad in. Daar zal iemand je vertellen wat je moet doen.’
7 De mannen die met Saulus meereisden, hoorden wel een stem, maar ze zagen niemand. Ze waren zo verbaasd, dat ze niets wisten te zeggen.
8 Saulus stond op van de grond. Zijn ogen waren open, maar toch kon hij niets zien. De mannen die bij hem waren, pakten zijn hand en brachten hem naar Damascus.
9 Drie dagen lang kon Saulus niets zien. En al die tijd at en dronk hij niet.
Jezus stuurt Ananias naar Saulus toe
10 In Damascus woonde een gelovige die Ananias heette. In een droom zei de Heer tegen hem: ‘Ananias!’ Ananias antwoordde: ‘Ik luister, Heer.’
11 Toen zei de Heer tegen hem: ‘Ga naar het huis van Judas, in de Rechte Straat. Vraag daar naar een man die Saulus heet, en uit de stad Tarsus komt. Hij is aan het bidden, 12 en hij heeft een droom gehad. In die droom heeft hij gezien dat er een man naar hem toe komt die Ananias heet. En die man zorgt ervoor dat hij weer kan zien.’
Ananias maakt Saulus beter
13 Ananias zei: ‘Heer, Saulus heeft uw volgelingen in Jeruzalem veel kwaad gedaan. Dat heb ik van veel mensen gehoord. 14 En hij is naar Damascus gekomen om iedereen die in u gelooft, gevangen te nemen. Hij heeft toestemming van de hogepriesters.’
15 Maar de Heer zei: ‘Toch moet je gaan. Want ik heb Saulus uitgekozen om voor mij te werken. Hij moet over mij vertellen aan alle volken, aan koningen en aan de Israëlieten. 16 Als dienaar van mij zal hij veel moeten lijden. Dat zal ik hem laten zien.’
17 Toen ging Ananias op weg. Hij ging het huis in waar Saulus was, en legde zijn handen op hem. Hij zei: ‘Saulus, vriend, op de weg naar Damascus heb je de Heer Jezus gezien. Nu heeft hij mij naar jou toe gestuurd. Want hij wil dat je weer kunt zien, en dat de heilige Geest in je komt.’
18 Meteen kon Saulus weer zien. Het was alsof er een blinddoek voor zijn ogen weggehaald werd. Saulus stond op en liet zich dopen. 19 En toen hij gegeten had, kreeg hij zijn kracht terug.
Saulus vertelt dat Jezus de messias is
Saulus bleef nog een paar dagen bij de gelovigen in Damascus. 20 Hij ging meteen in de synagogen vertellen dat Jezus de Zoon van God is.
21 Iedereen die hem hoorde, was erg verbaasd. De mensen zeiden: ‘Dat is toch de man die in Jeruzalem de gelovigen vervolgde? Hij wilde alle volgelingen van Jezus gevangennemen en naar de hogepriesters brengen. Daarvoor is hij toch ook hierheen gekomen?’
22 Saulus voelde zich steeds sterker. Hij bleef over Jezus vertellen, en hij maakte duidelijk dat Jezus de messias is. De Joden in Damascus wisten niet hoe ze op hem moesten reageren.
Saulus vlucht weg uit Damascus
23 Na een tijdje namen de Joden het besluit om Saulus te doden. 24 Dag en nacht bewaakten ze de poorten van de stad om hem te kunnen vermoorden. Maar Saulus hoorde van het plan. 25 Op een nacht namen de gelovigen hem daarom mee naar de stadsmuur. En ze lieten hem in een mand over de muur naar beneden zakken.
Saulus gaat naar Jeruzalem
26 Toen ging Saulus naar Jeruzalem. Daar zocht hij contact met de gelovigen, maar die waren bang voor hem. Ze geloofden niet dat hij een volgeling van Jezus was geworden.
27 Maar Barnabas hielp Saulus, en bracht hem bij de apostelen. Saulus vertelde aan de apostelen hoe hij op de weg naar Damascus de Heer gezien had. En dat de Heer toen met hem gesproken had. Hij vertelde ook dat hij in Damascus zonder angst het goede nieuws over Jezus verteld had.
28 Daarna bleef Saulus bij de apostelen. Samen met hen liep hij overal in Jeruzalem rond. En zonder angst vertelden ze aan iedereen het goede nieuws over de Heer Jezus.
Saulus gaat weg uit Jeruzalem
29 Saulus had in Jeruzalem felle discussies met de Griekse Joden. Die maakten toen plannen om hem te doden. 30 Toen de gelovigen dat hoorden, brachten ze Saulus naar de stad Caesarea. Daarvandaan stuurden ze hem naar de stad Tarsus.
31 Overal in Judea, Galilea en Samaria konden de volgelingen van Jezus nu in vrede leven. Met hulp van de heilige Geest gingen er steeds meer mensen geloven. De kerk groeide, en alle gelovigen leefden zoals de Heer het wilde.
Petrus doet wonderen
Petrus geneest een man
32 Petrus reisde intussen van de ene plek naar de andere. Hij kwam ook bij de gelovigen in Lydda. 33 Daar zag hij een man die Eneas heette. Eneas kon niet lopen en lag al acht jaar op bed. 34 Petrus zei tegen hem: ‘Eneas, Jezus Christus maakt je beter. Ga staan en maak je bed op.’ Meteen stond Eneas op.
35 Alle inwoners van Lydda en de Saron-vlakte zagen Eneas lopen. En zij gingen in de Heer geloven.
Petrus maakt een vrouw weer levend
36 In Joppe woonde een vrouw die een volgeling van Jezus was. Haar naam was Tabita, en in het Grieks heette ze Dorkas. Ze deed veel goede dingen en gaf vaak geld aan arme mensen. 37 Maar ze werd ziek, en stierf. Haar lichaam werd gewassen en neergelegd in een kamer boven in haar huis.
38 De gelovigen in Joppe hadden gehoord dat Petrus in Lydda was. Lydda is niet ver van Joppe. Daarom stuurden ze twee mannen naar Petrus om tegen hem te zeggen: ‘Kom meteen naar ons toe!’ 39 Petrus ging met de mannen mee.
In Joppe brachten ze Petrus naar de kamer waar Tabita lag. Daar stonden een paar arme vrouwen te huilen. Ze kwamen naar Petrus toe. En ze lieten hem alle kleren zien die Tabita pas nog voor hen gemaakt had.
40 Toen stuurde Petrus iedereen de kamer uit. Hij knielde en bad. Daarna ging hij bij het lichaam staan. Hij zei: ‘Tabita, sta op!’ De vrouw deed haar ogen open. En toen ze Petrus zag, ging ze rechtop zitten. 41 Petrus pakte haar hand en liet haar opstaan. Hij riep de vrouwen en de andere gelovigen, en bracht Tabita levend naar hen toe.
42 Iedereen in Joppe hoorde wat er gebeurd was. En veel mensen gingen in de Heer geloven.
43 Petrus bleef nog een tijd in Joppe. Hij logeerde bij iemand die Simon heette. Simon maakte leer van dierenhuiden.