1 Obadja was een profeet. Hier volgen zijn woorden.
De toekomst van Edom
De Heer stuurt een boodschapper
De Heer heeft een boodschapper gestuurd naar alle volken. Hij zei: ‘Kom mee met jullie legers, en val Edom aan!’ Iedereen heeft dat gehoord.
De Heer zal Edom straffen
Dit zegt God, de Heer, tegen het volk van Edom: 2 ‘Ik zal ervoor zorgen dat jullie volk heel klein wordt! Dan heeft niemand meer respect voor jullie. 3 Jullie zijn erg trots op jezelf. Maar jullie houden jezelf voor de gek. Jullie denken: Wij wonen hier hoog, wij wonen hier tussen de rotsen. Niemand haalt ons hier weg! 4 Maar ik, de Heer, kom jullie halen. Al gaan jullie zo hoog wonen als adelaars, of al gaan jullie tussen de sterren wonen, dan nog kom ik jullie halen!
5-6 Dieven stelen alleen wat ze willen hebben, de rest laten ze staan. En druivenplukkers laten altijd wel een paar druiven hangen. Maar jullie vijanden zullen jullie land helemaal leeghalen! Ze nemen alles mee, ook de dingen die jullie verstopt hebben.
7 Jullie vrienden zullen jullie bedriegen. Ze pakken alles van jullie af, en ze jagen jullie weg uit je land. Dan hebben jullie niets meer aan je wijsheid!’ Dat zegt de Heer.
Edom zal vernietigd worden
8 De Heer zegt: ‘Ik zal de wijze mannen in jullie land doden. Er zal in de bergen van Edom niemand meer zijn die een verstandig besluit kan nemen. 9 En ik zal jullie dappere soldaten zo bang maken dat ze niet durven te vechten. Jullie hele volk zal vernietigd worden.
10 Want jullie hebben geweld gebruikt tegen de Israëlieten. Maar dat is jullie eigen familie! Want de Israëlieten stammen af van Jakob, de broer van jullie voorvader Esau.
Ik zal jullie straffen en voor altijd vernietigen.
Edom is Israëls vijand geworden
11-12 Jullie deden niets toen andere volken Jeruzalem veroverden. Die volken gingen de stad in, en ze verdeelden de bezittingen van de bewoners. En jullie stonden te kijken hoe alles meegenomen werd. Zo werden jullie vijanden van de Israëlieten, van de mensen van jullie eigen familie. Maar dat had niet mogen gebeuren!
Het was fout om blij te zijn over de ellende van de mensen in Juda. Zij waren jullie eigen familie, en ze waren doodsbang. Maar jullie hebben hen uitgelachen en beledigd!
13 Het was fout om zelf Jeruzalem in te gaan. Het was fout om blij te zijn over de ellende van mijn volk, en het was fout om dingen van hen te stelen. 14 Het was fout om vluchtelingen tegen te houden en te doden. En het was fout om vluchtelingen uit te leveren aan hun vijanden. Dat had allemaal niet mogen gebeuren!
15 Maar de dag dat ik kom, is dichtbij. Dan zal ik mijn oordeel geven over alle volken. Ik, de Heer, zal jullie dan straffen voor jullie daden. Alles wat jullie met anderen gedaan hebben, zal ook met jullie gebeuren.’
De toekomst van Israël
Het volk van Israël zal terugkeren
16 Dit zegt de Heer tegen het volk van Israël: ‘Op de Sion, mijn heilige berg, hebben jullie mijn woede gevoeld. Zo zullen alle volken mijn woede voelen! Ze worden één voor één gestraft, totdat ze allemaal verdwenen zijn. Dan zal het zijn alsof ze nooit hebben bestaan.
17 Daarna zullen jullie naar de berg Sion terugkeren. Daar zal het voor jullie veilig zijn, en de Sion zal weer een heilige berg worden. Jullie zijn er weggejaagd door andere volken. Maar dan zullen jullie die volken daar wegjagen!
18 Het volk van Edom zal door jullie vernietigd worden. Dat volk zal verdwijnen, zoals stro dat verbrandt in de vlammen van een vuur. Er zal niemand ontsnappen! Dat heb ik besloten.
De Heer zal Israël machtig maken
19 Jullie zullen de Negev-woestijn in bezit nemen, en ook het bergland van Edom en het heuvelland van de Filistijnen. Verder het gebied Efraïm en de stad Samaria, en ook de gebieden Benjamin en Gilead.
20 De mensen die uit Israël weggejaagd waren, zullen een groot leger vormen. Zo zullen ze het land van de Kanaänieten veroveren tot aan de stad Sarefat. En de mensen uit Jeruzalem die nu nog als gevangenen in Sardes wonen, zullen de steden in de Negev-woestijn in bezit nemen.
21 De berg Sion zal worden bevrijd. Vanaf daar zullen jullie regeren over het land Edom. En ik, de Heer, zal jullie koning zijn.’