Begin van de brief
Paulus groet Titus
1-4 Dit is een brief van Paulus aan Titus.
Ik ben een dienaar van God, en een apostel van Jezus Christus. Het is mijn taak om het geloof te versterken van de mensen die door God uitgekozen zijn. En om de christenen meer inzicht te geven in de waarheid, zodat ze God nog beter kunnen dienen. Dan kunnen ze erop vertrouwen dat ze het eeuwige leven zullen krijgen. God heeft dat al beloofd voordat de tijd begon, en God liegt nooit.
Gods boodschap is bekendgemaakt op het moment dat hij bepaald heeft. Hijzelf heeft mij uitgekozen om over die boodschap te vertellen. Ik werk dus in opdracht van God, onze redder.
Titus, jij bent voor mij als een eigen kind, omdat we hetzelfde geloof hebben.
Ik wens je toe dat God, de Vader, en onze redder Jezus Christus goed voor je zijn en je vrede geven.
De taak van Titus op Kreta
Over de leiders in de kerk
5 Ik heb je achtergelaten op het eiland Kreta zodat je nog een aantal zaken kon regelen. Ik gaf je de opdracht om in elke stad mannen aan te wijzen als leiders van de kerk. En ik heb je ook verteld waar je op moest letten.
6 Leiders van de kerk moeten zich altijd goed gedragen. Ze mogen maar één keer trouwen. Hun kinderen moeten ook gelovig zijn. En niemand moet hen kunnen beschuldigen van schandelijke dingen of ongehoorzaamheid.
7 Een bestuurder van de kerk moet zich dus altijd goed gedragen, want hij geeft leiding aan de kerk van God. Hij mag niet trots zijn, niet snel boos worden, en niet te veel drinken. Hij mag geen geweld gebruiken, en niet altijd maar rijker willen worden. 8 Hij moet iedereen hartelijk ontvangen, en graag goede dingen doen. Hij moet verstandig zijn, eerlijk en geduldig. En hij moet eerbied hebben voor God. 9 Hij moet zich houden aan de betrouwbare boodschap die bij het geloof hoort. Want dan kan hij met de juiste christelijke uitleg mensen moed inspreken, en tegenstanders op hun fouten wijzen.
Over ongehoorzame gelovigen
10 Er zijn veel gelovigen die ongehoorzaam zijn, domme dingen zeggen en anderen bedriegen. Daarmee bedoel ik vooral Joodse christenen. 11 Zij moeten tegengehouden worden. Want met hun verkeerde uitleg maken ze het geloof van hele families kapot. En dat doen ze alleen maar om geld te verdienen. Het is een schande!
12 Een Griekse profeet die zelf van Kreta kwam, heeft ooit gezegd: ‘De mensen van Kreta liegen altijd. Ze lijken op roofdieren, alleen een volle maag is voor hen belangrijk.’ 13 Die profeet sprak de waarheid. Daarom moet jij streng zijn tegen de gelovigen die luisteren naar een verkeerde uitleg. Vertel hun precies wat ze fout doen, want alleen dan blijft hun geloof zuiver. 14-15 Dan interesseren ze zich niet meer voor Joodse sprookjes. Of voor regels die bedacht zijn door mensen die zich tegen de waarheid verzetten, bijvoorbeeld regels over wat je wel of niet mag eten.
Mensen die leven zoals God het wil, mogen alles eten. Voor hen is al het voedsel rein. Maar voor ongelovigen en voor mensen die altijd slechte dingen doen, is niets rein. Zij kunnen niet doen wat God wil. Want ze kunnen niet meer helder denken, en ze zijn in hun hart niet eerlijk tegenover God. 16 Ze zeggen dat ze God kennen. Maar hun daden maken duidelijk dat dat niet zo is. Het zijn afschuwelijke mensen! Ze willen niet luisteren, en ze kunnen niet één goede daad doen.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap