De stammen ten oosten van de Jordaan
De mensen die van Ruben afstammen
1-3 Ruben was de oudste zoon van Jakob. Maar hij kreeg niet het belangrijkste deel van de erfenis. Want hij had geslapen met een vrouw van zijn vader. Juda, een broer van Ruben, was sterker dan al zijn broers. En één van zijn nakomelingen is koning geworden. Toch kreeg Juda niet het belangrijkste deel van de erfenis. Nee, het belangrijkste deel van de erfenis ging naar de zonen van hun broer Jozef.
De zonen van Ruben, de oudste zoon van Jakob, waren: Chanoch, Pallu, Chesron en Karmi.
4 Nu volgen de namen van de mensen die van Joël afstammen. De zoon van Joël was Semaja. De zoon van Semaja was Gog. De zoon van Gog was Simi. 5 De zoon van Simi was Micha. De zoon van Micha was Reaja. De zoon van Reaja was Baäl. 6 De zoon van Baäl was Beëra. Beëra was de leider van de stam Ruben. Hij werd door koning Tiglatpileser van Assyrië gevangengenomen en naar Assyrië gebracht.
7 In de familielijsten staan de volgende familieleden van Beëra: Jeïël, de belangrijkste, en Zecharja 8 en Bela. Bela was een zoon van Azaz. Azaz was een zoon van Sema. Sema was een zoon van Joël. Bela woonde in het gebied tussen Aroër, Nebo en Baäl-Meon.
9 In het gebied Gilead was niet genoeg land voor alle kuddes van de stam Ruben. Daarom gingen de mensen ook verder naar het oosten wonen. Ze woonden in het gebied tot aan de rand van de woestijn langs de rivier de Eufraat. 10 In de tijd van koning Saul vielen mannen van de stam Ruben de Hagrieten aan. Ze versloegen de Hagrieten, en ze gingen in de tenten van de Hagrieten wonen. Toen hadden ze het hele gebied aan de oostkant van Gilead in hun bezit.
De mensen die van Gad afstammen
11 De nakomelingen van Gad woonden in Basan, in het gebied tot aan de stad Salka. Dat gebied grensde aan het gebied van de stam Ruben.
12 De belangrijkste leider van de stam Gad was Joël. Zijn helper was Safam. Andere leiders in Basan waren: Janai en Safat.
13 Bij de stam Gad hoorden ook nog de volgende zeven families: Michaël, Mesullam, Seba, Jorai, Jakan, Zia en Eber. 14 Dat waren nakomelingen van Abichaïl. Abichaïl was een zoon van Churi. Churi was een zoon van Jaroach. Jaroach was een zoon van Gilead. Gilead was een zoon van Michaël. Michaël was een zoon van Jesisai. Jesisai was een zoon van Jachdo. Jachdo was een zoon van Buz.
15 De leider van die zeven families was Achi. Achi was een zoon van Abdiël. Abdiël was een zoon van Guni. 16 Die families woonden in de dorpen van Gilead en Basan, en op de velden van het gebied Saron, helemaal tot aan de grens.
17 Toen Jotam koning van Juda was, en Jerobeam koning van Israël, lieten al die families hun namen in de familielijsten schrijven.
De strijd tegen de Hagrieten
18 De stammen Ruben en Gad, en de helft van de stam Manasse hadden samen een leger van 44.760 soldaten met schilden, zwaarden en bogen. 19 Daarmee vielen ze de Hagritische stammen Jetur, Nafis en Nodab aan.
20 Terwijl ze aan het vechten waren, vroegen ze God om hulp. En omdat ze op God vertrouwden, luisterde hij. Hij hielp hen in de strijd. De Hagrieten en de mensen die met hen meevochten, werden verslagen.
21 De mannen van Ruben, Gad en Manasse namen vee van de Hagrieten mee: 50.000 kamelen, 250.000 schapen en geiten, en tweeduizend ezels. En ze namen honderdduizend mensen gevangen. 22 Er werden heel veel Hagrieten gedood in het gevecht. Want God zelf had tegen hen gevochten.
De stammen Ruben, Gad en de helft van de stam Manasse bleven wonen in het land dat ze veroverd hadden. Ze bleven daar totdat ze als gevangenen meegenomen werden naar Assyrië.
De mensen die van Manasse afstammen
23 De helft van de nakomelingen van Manasse woonde ten oosten van de Jordaan. Hun aantal werd steeds groter. Ze woonden in het gebied tussen Basan en de bergen Baäl-Hermon en Senir, in het bergland van Hermon.
24 Dit waren de leiders van hun stam: Efer, Jisi, Eliël, Azriël, Jirmeja, Hodawja en Jachdiël. Het waren dappere soldaten, en leiders voor wie de mensen respect hadden.
De stammen worden gevangengenomen
25-26 De stammen Ruben, Gad en de helft van de stam Manasse werden ontrouw aan de God van hun voorouders. Ze begonnen de afgoden te vereren van de volken die God uit hun land weggejaagd had. Daarom zorgde de God van Israël ervoor dat koning Pul van Assyrië de stammen gevangennam en meenam naar Assyrië. Koning Pul wordt ook wel Tiglatpileser genoemd.
De koning bracht de stammen naar de steden Chalach, Chabor, Hara, en naar de rivier bij de stad Gozan. Daar wonen die stammen nog steeds.
De nakomelingen van Levi
27 De zonen van Levi waren: Gerson, Kehat en Merari.
De mensen die van Kehat afstammen
28 De zonen van Kehat waren: Amram, Jishar, Chebron en Uzziël. 29 De zonen van Amram waren: Aäron en Mozes. En Amram had ook een dochter: Mirjam.
De zonen van Aäron waren: Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar. 30 De zoon van Eleazar was Pinechas. De zoon van Pinechas was Abisua. 31 De zoon van Abisua was Bukki. De zoon van Bukki was Uzzi. 32 De zoon van Uzzi was Zerachja. De zoon van Zerachja was Merajot. 33 De zoon van Merajot was Amarja. De zoon van Amarja was Achitub. 34 De zoon van Achitub was Sadok. De zoon van Sadok was Achimaäs. 35 De zoon van Achimaäs was Azarja. De zoon van Azarja was Jochanan.
36 De zoon van Jochanan was Azarja. Azarja was de eerste priester in de tempel die Salomo in Jeruzalem gebouwd had. 37 De zoon van Azarja was Amarja. De zoon van Amarja was Achitub. 38 De zoon van Achitub was Sadok. De zoon van Sadok was Sallum. 39 De zoon van Sallum was Chilkia. De zoon van Chilkia was Azarja. 40 De zoon van Azarja was Seraja. De zoon van Seraja was Josadak.
41 Toen de Heer ervoor zorgde dat Nebukadnessar de mensen uit Juda en Jeruzalem gevangennam en meenam naar Babylonië, was Josadak één van die mensen.