God zal zelf antwoorden
De leiders vragen om raad
1 Op een dag kwamen er een paar leiders van mijn volk bij mij. Toen ze voor mij zaten, 2 zei de Heer tegen mij: 3 ‘Mensenkind, deze mannen zijn gekomen om mij om raad te vragen. Maar waarom zou ik raad geven aan deze mannen? Ze denken alleen maar aan hun afgoden, en ze doen steeds slechte dingen.
4-5 Daarom moet jij die mannen waarschuwen. Je moet tegen hen zeggen: ‘Dit zegt God, de Heer: Ik heb een besluit genomen over alle Israëlieten die net zo doen als jullie. Ze denken alleen maar aan hun afgoden en doen steeds slechte dingen. Als zulke mensen een profeet om raad vragen, dan zal ik hun zelf een antwoord geven! Ik zal hun vertellen dat ik ze ga straffen. Ik ga iedereen in Israël straffen die afgoden vereert en mij in de steek laat.’
De Heer zal zelf antwoord geven
6 Zeg daarom tegen de Israëlieten: ‘Dit zegt God, de Heer: Houd op met het vereren van die afgoden! Houd op met al die vreselijke dingen die jullie doen! En kom weer bij mij terug. 7 Want ik heb een besluit genomen over alle mensen in Israël die mij in de steek laten. Dat geldt niet alleen voor Israëlieten, maar ook voor vreemdelingen in Israël. Het geldt voor iedereen die alleen maar aan afgoden denkt en steeds slechte dingen doet. Als zulke mensen naar een profeet gaan omdat ze mij om raad willen vragen, dan mag die profeet niets tegen hen zeggen. Want ik zal zelf een antwoord aan die mensen geven. 8 Ik zal hun vertellen dat ik ze ga straffen! Ik ga hen wegsturen uit mijn volk. En iedereen zal zien hoe slecht het met hen afloopt.’
Dan zullen de mensen van je volk begrijpen dat ik de Heer ben.
Als profeten toch raad geven
9 Stel dat een profeet toch raad geeft aan iemand die afgoden vereert. Dat kan hij doen omdat ik het toelaat. Maar dan zal ik die profeet toch straffen. Hij mag niet meer bij mijn volk horen. 10 En ik zal niet alleen die profeet straffen, maar ook degene die naar hem toe gegaan is.
11 Zo zal ik een einde maken aan de misdaden van de Israëlieten. En zo zal ik ervoor zorgen dat ze mij niet meer in de steek zullen laten. Dan zullen zij mijn volk zijn, en ik zal hun God zijn. Dat heb ik, de Heer, besloten.’
Weinig mensen worden gered
Alleen goede mensen worden gered
12 De Heer sprak opnieuw tegen mij. Hij zei: 13 ‘Mensenkind, stel dat de mensen in een land tegen mij zondigen en mij in de steek laten. Dan zal ik dat land straffen. Ik zal ervoor zorgen dat er bijna geen eten meer te vinden is. De mensen en de dieren in dat land zullen sterven van de honger. 14 Stel dat er in dat land drie goede mensen wonen: Noach, Daniël en Job. Dan worden alleen die drie gered. Want alleen zij zijn eerlijk en goed.
15-16 Stel dat ik wilde dieren naar dat land stuur. Die wilde dieren zullen door het land zwerven en de bewoners doden. Het land verandert dan in een gevaarlijk gebied. Niemand durft er nog te komen. Stel dat Noach, Daniël en Job in dat land wonen. Dan worden alleen die drie gered. Ze kunnen er dus zelfs niet voor zorgen dat hun eigen kinderen in leven blijven. Dat staat vast!
17 Of stel dat ik legers op dat land afstuur. Die legers zullen door het land trekken en de mensen en de dieren doden. 18 Stel dat Noach, Daniël en Job in dat land wonen, dan blijven alleen zij in leven. Maar hun kinderen worden niet gered. Dat staat vast!
19 Of stel dat ik zo woedend ben op dat land, dat ik er de pest laat uitbreken. De mensen en de dieren worden dan ziek en gaan dood. 20 Stel dat Noach, Daniël en Job in dat land wonen, dan blijven alleen zij in leven. Want alleen zij zijn eerlijk en goed. Maar hun kinderen worden niet gered. Dat staat vast!’
Zo gaat het ook in Jeruzalem
21 Toen zei God, de Heer: ‘Ik zal Jeruzalem op dezelfde manier straffen als dat slechte land. Net als in dat land zullen ook in Jeruzalem alle slechte inwoners sterven. Want ik zal vier verschrikkelijke rampen naar de stad sturen: oorlog, honger, wilde dieren en de pest. Zo maak ik een einde aan het leven van mensen en dieren.
22 Maar toch zal ik enkele inwoners van Jeruzalem in leven laten. Zij zullen weggehaald worden uit Jeruzalem en naar Babylonië worden gebracht. Daar zullen ze bij jullie komen wonen. Jullie zullen horen hoeveel kwaad zij hebben gedaan. En dan zullen jullie beter kunnen accepteren dat ik Jeruzalem zo zwaar straf. 23 Want als jullie over hun misdaden horen, zullen jullie begrijpen dat ik die vreselijke rampen niet zomaar laat gebeuren.’