Gods dienaar is eerlijk
1 God zegt: ‘Volken van de wereld, kijk! Dit is mijn dienaar, hem zal ik steunen. Hij is de dienaar die ik uitgekozen heb. Mijn liefde voor hem is groot, aan hem heb ik mijn geest gegeven. Hij zal alle volken leren om goed en eerlijk te zijn.
2 Mijn dienaar schreeuwt niet, hij gaat niet roepend de straat op. 3 Zwakke mensen zal hij niet nog zwakker maken. Mensen zonder kracht zal hij niet kapotmaken. Hij zal zorgen dat iedereen eerlijk behandeld wordt. 4 Hij zal niet aarzelen. Hij gaat door met zijn werk totdat er overal op aarde eerlijke rechters zijn.
Alle volken verlangen naar de lessen en regels van mijn dienaar.’
Gods dienaar zal een voorbeeld zijn
5-9 God, de Heer, zegt tegen zijn volk: ‘Israël, ik heb jou geroepen, jij moet mijn opdracht uitvoeren. Ik zal je helpen en beschermen. Ik zal zorgen dat jij de mensen vrede brengt. Ik maak jou een redder voor alle volken. Jij zult alles veranderen. Blinde mensen zullen weer zien, gevangenen zullen uit het donker bevrijd worden.
Ik ben de Heer, dat is mijn naam. Ik deel mijn macht met niemand. Ik wil niet dat andere goden ook vereerd worden. Alles wat ik vroeger over de toekomst zei, dat is gebeurd. En nu vertel ik iets nieuws over de toekomst. Ik vertel het je nu al, voordat het begint.’
Dat zegt God, de Heer, die de hemel en de aarde gemaakt heeft. Hij heeft de hemel als een koepel boven de aarde gemaakt. En hij heeft alles gemaakt wat op de aarde groeit. Hij heeft de mensen op aarde adem gegeven om te kunnen leven.
Iedereen moet zingen voor de Heer
10 Volken op aarde, zing een nieuw lied voor de Heer. Juich voor de Heer, overal op aarde! Alle mensen op aarde moeten voor hem zingen. Zing voor de Heer, iedereen die woont op de eilanden of aan de kust. Juich, zeemannen, en alles wat leeft in de zee!
11 Zing, inwoners van de steden en de dorpen. Juich, jullie die in de woestijn of tussen de rotsen wonen. Roep vanaf de hoogste bergen. 12 Juich voor de Heer! Vertel overal op aarde hoe machtig hij is.
De Heer zal zijn vijanden verslaan
13 De Heer zal strijden als een held. Hij gaat op weg met zijn legers, en hij geeft bevel om de vijanden te verslaan. Hij laat trompetten klinken, hij schreeuwt: ‘Val aan!’ En dapper verslaat hij zijn vijanden.
De Heer zal Israël bevrijden
De Heer zal niet langer zwijgen
14 De Heer zegt: ‘Ik heb al heel lang niets gezegd. Ik zweeg, ik hield me in. Maar nu schreeuw ik! Ik schreeuw het uit als een vrouw die een kind krijgt.
15-16 Er zal niets meer groeien op de bergen en de heuvels. Rivieren laat ik verdwijnen, meren zullen opdrogen.
Zo zal ik voor mijn volk een weg maken. Ze weten niet waar ze heen moeten, maar ik zal hun de weg wijzen. Ik zal met hen meegaan over onbekende paden. Overal waar het donker is, zal ik zorgen voor licht. En als een pad te steil is, zal ik het vlak maken.
Dat zal ik allemaal doen! 17 En dan zullen de mensen zich schamen, omdat ze godenbeelden vereerden en daarop vertrouwden.’
Israël lijkt wel doof en blind
18 De Heer zegt tegen zijn volk: ‘Israël, je lijkt wel doof. Luister toch eens goed! Je lijkt wel blind. Doe je ogen toch eens open! 19 Niemand is zo doof en blind als jij, mijn dienaar Israël. Nee, niemand is zo doof als de dienaar die ik gestuurd heb. Niemand is zo blind als het volk dat ik gestraft heb. Niemand is zo blind als jij, mijn dienaar Israël. 20 Je ogen zien veel, maar je onthoudt niets. Je oren zijn open, maar je hoort niets.’
Israël wil niet luisteren
21 De Heer wilde zijn volk iets leren. Hij wilde dat ze naar zijn wetten en lessen zouden luisteren. Dan zouden ze bevrijd kunnen worden.
22 Maar zijn volk wilde niet luisteren. Nu zijn ze alles kwijt, hun land is leeggeroofd door hun vijanden. De Israëlieten zitten gevangen. Ze zijn door vijanden meegenomen en opgesloten. Maar niemand haalt hen terug, niemand wil hen bevrijden.
Jesaja wil dat Israël nadenkt
23 Volk van Israël, denk hier goed over na, en leer ervan! 24 Wie heeft ervoor gezorgd dat jullie meegenomen werden? En dat de steden leeggeroofd zijn? Dat was de Heer. Dat deed hij omdat jullie je tegen hem verzet hadden. Jullie deden niet wat hij zei. Jullie wilden niet luisteren naar zijn lessen.
25 De Heer was woedend, daarom heeft hij jullie gestraft. Er kwam oorlog en geweld, jullie werden bedreigd door vuur en vlammen. Maar jullie begrepen niet waarom. Jullie hebben er niets van geleerd.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap