1 Als de Heer komt, zal hij zijn vijanden doden. Die vijanden zijn zo gevaarlijk als slangen en zeemonsters! De Heer zal zijn vijanden doden met zijn grote, scherpe zwaard.
De Heer zorgt voor zijn volk
Het lied over de wijngaard
2 Als de Heer komt, moeten jullie dit lied zingen:
3 ‘Ik ben de Heer,
en mijn volk is mijn wijngaard.
Ik zorg voor mijn wijngaard,
ik geef hem steeds weer water.
Dag en nacht bewaak ik hem,
ik zorg dat niemand hem vernielt.
4 Als ik onkruid in mijn wijngaard vind,
dan haal ik het woedend weg,
en ik steek het in brand.
Dat onkruid is de vijand.
Maar ik zal niet altijd kwaad zijn.
5 Als de vijand echt vrede wil,
en door mij beschermd wil worden,
zal ik hem niet vernietigen.
6 Want als de vijand vrede wil,
dan zal het goed gaan met mijn volk,
dan zullen ze gelukkig zijn.
Dan groeien er zo veel vruchten op het land,
dat ze de hele aarde bedekken.’
De Heer heeft zijn volk gestraft
7 Heeft de Heer de Israëlieten net zo zwaar gestraft als hun vijanden? Heeft hij zijn volk net zo hard geslagen als hun vijanden? 8 Nee, maar hij heeft zijn volk opgejaagd en weggestuurd. Hij heeft hen weggeblazen met een hete wind uit het oosten. Zo wilde hij hen straffen. 9 De Heer vernietigde alle godenbeelden. Zonder moeite sloeg hij de altaren kapot. Hij hakte elke paal om, hij sloeg alle stenen stuk. Zo heeft de Heer zijn volk gestraft, zo kwam er een eind aan hun schuld.
De sterke steden zijn verdwenen
10 De sterke steden zijn verdwenen. Er woont bijna niemand meer. Het is er leeg en verlaten. Het is er zo dood als in de woestijn. Er lopen alleen koeien rond, en die vreten alle takken kaal. 11 Vrouwen breken de takken af om vuur te maken.
God heeft dit volk gemaakt. Maar zijn volk doet niet wat hij vraagt. Daarom heeft God geen medelijden, hij zal zijn volk niet beschermen.
Het volk komt terug naar Jeruzalem
12 Later zal de Heer zijn volk weer bij elkaar brengen. Hij zal de Israëlieten verzamelen, zoals je het koren verzamelt van een gemaaid stuk land. Hij zal de Israëlieten bij elkaar brengen, één voor één. Hij haalt ze overal vandaan: helemaal uit het oosten, bij de rivier de Eufraat, en ook helemaal uit het westen, bij de grens met Egypte.
13 Dan wordt er op de grote trompet geblazen. De Israëlieten die meegenomen waren naar Assyrië of Egypte, zullen terugkomen naar Jeruzalem. En daar zullen ze buigen voor de Heer, op zijn heilige berg.
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap