De Heer zal de priesters straffen
1 De machtige Heer zegt: ‘Luister naar mij, priesters. Mijn besluit staat vast. 2-3 Als jullie niet naar mij luisteren en geen eerbied voor mij hebben, dan zal ik jullie straffen. Ik zal jullie straffen en ongelukkig maken. En ik zal ook jullie kinderen straffen. Ja, ik zal jullie zeker straffen, want jullie willen toch niet luisteren! Ik zal het afval van jullie offers in je gezicht gooien, en jullie wegjagen uit mijn tempel.’
4 De machtige Heer zegt: ‘Priesters, jullie moeten begrijpen waarom ik jullie straf. Ik heb een belofte gedaan aan jullie voorvader Levi, een belofte voor altijd. 5 Ik heb hem een gelukkig leven beloofd, en dat heb ik hem gegeven. Hij moest eerbied voor mij hebben, en dat had hij.
6 Levi’s woorden waren wijs en waar. Hij was een man zonder leugens of bedrog. Hij was eerlijk en goed, hij leefde in vrede met mij. Veel mensen gingen goed leven door wat ze van hem leerden. 7 Ook van een goede priester kun je veel leren. Ook bij hem kun je wijsheid vinden. Want hij spreekt namens mij, de machtige Heer.
8 Jullie zijn geen goede priesters, en jullie leven niet zoals je voorvader Levi. Jullie leven niet zoals ik het wil. Door jullie woorden hebben veel mensen slechte dingen gedaan. 9 Jullie houden je niet aan mijn regels, jullie behandelen de mensen niet gelijk. Daarom zal ik zorgen dat niemand meer respect voor jullie heeft.’ Dat zegt de machtige Heer.
De ontrouw van het volk
Het volk is ontrouw aan de Heer
10 We hebben allemaal dezelfde vader, want we zijn allemaal gemaakt door dezelfde God. Maar toch zijn we niet trouw aan elkaar en niet trouw aan God. Want we houden ons niet aan de regels die hij aan onze voorouders gegeven heeft.
11 De mensen hier in Juda zijn niet trouw aan God. Er zijn verschrikkelijke dingen gebeurd in Jeruzalem en in heel Israël! Er zijn mannen getrouwd met vrouwen die andere goden vereren. Daarmee beledigen ze de heilige tempel, waar de Heer zo veel van houdt.
12 Ik hoop dat de Heer alle mannen straft die zoiets doen! Zij en hun kinderen moeten verdwijnen, ze mogen niet meer bij Israël horen. Ze mogen nooit meer offers brengen aan de machtige Heer.
De mannen zijn ontrouw aan hun vrouw
13 Israëlieten, jullie huilen en klagen, het altaar van de Heer is nat van jullie tranen. Want de Heer kijkt niet naar jullie offers, hij neemt ze niet aan.
14 Jullie vragen: ‘Waarom neemt de Heer onze offers niet aan?’ Dat is omdat jullie je vrouw ontrouw zijn! Je bent met haar getrouwd toen je jong was. De Heer was daar getuige van. Je vrouw deelde haar leven met jou, aan haar had je trouw beloofd. Maar je bent haar ontrouw geworden.
15 Als je ook maar een beetje verstand hebt, doe je zoiets niet. Je wilt toch alleen kinderen die door God gewild zijn? Dat zijn de kinderen van je eigen vrouw. Doe dus geen domme dingen, blijf trouw aan de vrouw van je jeugd.
16 Want de machtige Heer, de God van Israël, zegt: ‘Ik haat het als een man zijn vrouw niet meer wil en haar wegstuurt. Dat is slecht, het is een misdaad. Doe geen domme dingen en blijf trouw aan je vrouw.’
De Heer zal rechtspreken
De Heer stuurt een boodschapper
17 Israëlieten, jullie maken de Heer moe met jullie gepraat. En jullie vragen: ‘Hoezo maken we hem moe?’ Hij wordt moe omdat jullie zeggen: ‘Het kan de Heer niets schelen als mensen slechte dingen doen. Het doet hem zelfs plezier! Is God er wel? Is hij wel rechtvaardig?’