Er komt een nieuwe tijd
De Heer zegt wat er gaat gebeuren
1 Jeremia zat nog steeds gevangen in de kazerne bij het paleis. Voor de tweede keer kreeg hij daar een boodschap van de Heer.
2 De Heer zei tegen hem: ‘Ik ben de Heer, de God van Israël. Lang geleden heb ik alles bepaald. Toen heb ik besloten wat er nu zal gebeuren, en mijn besluit staat vast. 3 Jeremia, vraag me wat er gaat gebeuren, dan zal ik je antwoord geven. Ik ga je belangrijke dingen vertellen. Dingen die voor mensen verborgen zijn, en die ook jij niet weet.
4 Dit zeg ik, de Heer, de God van Israël, over Jeruzalem: De inwoners hebben huizen en paleizen afgebroken om de stadsmuur te versterken. Ze vochten tegen de Babyloniërs, die de stad aanvielen. 5 Maar omdat ik zo boos was op Jeruzalem, heb ik de inwoners gedood. Nu ligt de stad vol met doden. Ik heb Jeruzalem in de steek gelaten, omdat de mensen daar zo slecht zijn.
Een nieuwe tijd voor Jeruzalem
6 Maar luister nu: Ik zorg ervoor dat Jeruzalem weer opgebouwd wordt. Er zullen weer mensen in de stad kunnen wonen. Dan zal ik laten zien dat ze voor altijd veilig zijn en in vrede kunnen leven.
7 Ik zal ervoor zorgen dat het weer goed gaat met Juda en met Israël. Alles wordt weer net als vroeger. 8 Mijn volk heeft zich slecht gedragen en zich tegen mij verzet. Maar ik zal al hun fouten vergeven. Ik zal hun schuld wegnemen.
9 Ik zal weer blij zijn met Jeruzalem. Alle volken op aarde zullen horen hoe goed ik ben voor mijn stad. En ze zullen eerbied en respect voor mij hebben. Ze zullen zien dat ik zorg voor vrede en geluk in de stad. Ze zullen zien hoe machtig ik ben. En ze zullen beven van schrik.’
Het zal weer goed gaan in het land
10 De Heer zegt: ‘Luister, inwoners van Juda. Jullie zeggen: ‘Ons land is verwoest. De steden van Juda zijn vernietigd. De straten van Jeruzalem zijn leeg, er leeft geen mens of dier meer.’
11 Maar dit zeg ik over jullie land: Er zullen weer vrolijke stemmen klinken. Er zal weer feestgevierd worden, er zullen weer liederen gehoord worden. De mensen zullen zingen: ‘Dank de machtige Heer, want hij is goed! Zijn liefde blijft altijd bestaan.’ Dan worden er weer offers naar de tempel gebracht. Want dit zeg ik, de Heer: Ik zorg ervoor dat het weer goed gaat met het land, net als vroeger.’
12 De machtige Heer zegt: ‘Nu is het land verwoest, en ook alle steden. Er leeft geen mens of dier meer. Maar er zullen in het land weer groene velden zijn. Daar zullen herders hun schapen laten uitrusten. 13 Ze zullen hun schapen weer tellen, overal in het land. In het bergland en heuvelland, in de Negev-woestijn, in het gebied Benjamin, rond Jeruzalem, en rond alle steden van Juda.’
Een nieuwe koning en nieuwe priesters
14 De Heer zegt: ‘Er komt een nieuwe tijd. Dan zal gebeuren wat ik aan Israël en Juda beloofd heb. 15 Dan zorg ik ervoor dat er een nieuwe koning komt uit de familie van David. Ik zal hem zelf uitkiezen. Hij zal eerlijk rechtspreken. Hij zal iedereen goed en rechtvaardig behandelen.
16 Dan wordt Jeruzalem genoemd ‘De Heer is onze redder’. Want in die tijd zal ik mijn volk redden. Dan zullen de inwoners van Jeruzalem in vrede leven.
17 Dit zeg ik, de Heer: Er zal altijd een nakomeling van David koning van Israël zijn. 18 En de Levieten zullen mij altijd als priester dienen. Zij zullen de offers brengen: offers om op het altaar te verbranden, graanoffers en offers voor een feestmaal.’
De beloftes van de Heer staan vast
19 De Heer zei tegen Jeremia: 20 ‘Ik, de Heer, zeg: Ik heb de tijden van de dag en de nacht bepaald. Niemand kan die veranderen. 21 En net zo kan niemand iets veranderen aan mijn beloftes. Ik heb David beloofd dat er altijd één van zijn nakomelingen koning van Israël zal zijn. En ik heb de Levieten beloofd dat ze altijd mijn priesters zullen zijn.
22 Ik zorg ervoor dat de nakomelingen van David niet te tellen zullen zijn, net als de sterren aan de hemel. Ook de Levieten, die mij dienen, zullen niet te tellen zijn, net als het zand bij de zee.’
Israël en Juda blijven Gods volk
23 De Heer zei tegen Jeremia: 24 ‘Je hebt toch wel gehoord wat de mensen zeggen? Ze zeggen: ‘De Heer wil niet meer de God van Israël en Juda zijn. Hij had die volken zelf uitgekozen. Maar nu zijn ze niet meer het volk van God, ze tellen niet meer mee!’
25 Maar dit zeg ik, de Heer: Ik heb de tijden van de dag en de nacht bepaald, en de plaats van de hemel en de aarde. Dat zal altijd zo blijven. 26 Net zo zullen Israël en Juda altijd mijn volk blijven. Want ik heb beloofd dat het volk van Abraham, Isaak en Jakob altijd blijft bestaan. En ik heb beloofd dat ik steeds een nakomeling van David zal aanwijzen als koning van mijn volk.
Ik zal ervoor zorgen dat het weer goed gaat met mijn volk. Ik zal weer medelijden met hen hebben.’
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap