Voorbeelden van groot geloof
Het geloof brengt ons redding
1 Als we geloven, worden we gered. Dan wordt onze hoop werkelijkheid. En door ons geloof weten we zeker dat Gods hemelse wereld bestaat. Ook al kunnen we die nog niet zien.
2 In de heilige boeken vertelt God over het grote geloof van onze voorouders.
De eerste gelovigen
3 De hemel en de aarde zijn ontstaan door de woorden van God. Alles wat we zien, is dus ontstaan uit iets dat we niet kunnen zien. Dat begrijpen we omdat we geloven.
4 Abel had een groot geloof. Daarom kon hij een beter offer aan God brengen dan Kaïn. God nam Abels offer aan, en noemde hem een goed mens. Abel is gestorven, maar omdat hij geloofde, wordt zijn verhaal nog steeds verteld.
5 Ook Henoch had een groot geloof. Daarom hoefde hij niet te sterven. Hij werd door God naar de hemel gehaald en was niet meer op aarde. In de heilige boeken staat dat Henoch leefde zoals God het wilde. 6 Dat laat zien dat Henoch geloofde. Want om bij God te kunnen komen, moet je geloven dat God bestaat. En dat hij je zal belonen als je hem echt zoekt.
7 Ook Noach had een groot geloof. God vertelde aan Noach dat hij de wereld zou straffen met een grote overstroming. Daar was nog niets van te zien. Maar Noach gehoorzaamde God, en bouwde een boot om zijn gezin te redden. Noach werd gered omdat hij geloofde. Hij vertelde aan de andere mensen dat God de wereld zou straffen, maar ze luisterden niet.
Het geloof van Abraham
8 Ook Abraham had een groot geloof. God beloofde hem een nieuw land, en gaf hem de opdracht om daarheen te gaan. Abraham gehoorzaamde. Hij ging weg uit zijn land, zonder dat hij wist waar hij terecht zou komen.
9-10 Door zijn geloof kwam hij in het land dat God hem beloofd had. Maar hij woonde daar in tenten, als een vreemdeling, samen met zijn zoon Isaak en zijn kleinzoon Jakob. Die kregen dezelfde belofte van God. En ook zij bleven vreemdelingen in dat land. Want ze wachtten op het hemelse Jeruzalem, de stad die God zelf zou bouwen.
11 Abrahams vrouw Sara kon geen kinderen krijgen en Abraham was al oud. Maar omdat Abraham een groot geloof had, kon hij toch vader worden. Want God had hem nakomelingen beloofd, en Abraham vertrouwde op God. 12 En zo kreeg één man, die al bijna dood was, heel veel nakomelingen. Net zo veel als er sterren aan de hemel zijn, en net zo veel als er zand is bij de zee.
Het hemelse Jeruzalem
13 Abraham, Isaak en Jakob bleven op God vertrouwen, ook al kregen ze tijdens hun leven niet wat God beloofd had. Ze begrepen dat ze hun nieuwe land pas later zouden bereiken. Het was alsof ze het in de verte zagen liggen. Daarom noemden ze zichzelf vreemdelingen op aarde. 14 Daarmee bedoelden ze dat ze op weg waren naar een ander land. 15 Dat was natuurlijk niet het land waar ze ooit vandaan kwamen. Naar dat land hadden ze makkelijk terug kunnen gaan. 16 Nee, het nieuwe land waar ze op hoopten, was een veel betere plaats: het hemelse Jeruzalem.
En daarom noemt God zichzelf de God van Abraham, Isaak en Jakob. Want voor hen heeft hij dat hemelse Jeruzalem gemaakt.
Abraham, Isaak, Jakob en Jozef
17-18 Door zijn grote geloof was Abraham bereid om zijn enige zoon Isaak te offeren. God had hem nakomelingen beloofd en tegen hem gezegd: «Alleen de kinderen van Isaak gelden later als jouw echte nakomelingen.» Maar God wilde zien hoe groot Abrahams geloof was, en daarom moest hij Isaak offeren. 19 Abraham gehoorzaamde God, want hij dacht: God kan Isaak weer uit de dood terughalen. En dat gebeurde eigenlijk ook. Zo liet God al zien wat er later zou gebeuren met Jezus Christus.
20 Ook Isaak had een groot geloof. Daarom zegende hij zijn zonen Jakob en Esau. Die zegen ging over het hemelse Jeruzalem dat zou komen.
21 Ook Jakob had een groot geloof. Daarom dankte hij God toen hij ging sterven, terwijl hij leunde op zijn stok. En hij zegende de beide zonen van Jozef.
22 Ook Jozef had een groot geloof. Daarom vertelde hij aan het eind van zijn leven dat het volk van Israël uit Egypte weg zou gaan. En hij gaf het volk de opdracht om zijn lichaam dan mee te nemen.
Het geloof van Mozes en zijn ouders
23 Ook de ouders van Mozes hadden een groot geloof. De farao van Egypte wilde dat alle Joodse jongetjes gedood zouden worden, maar de ouders van Mozes waren niet bang voor hem. Ze zagen dat Mozes een mooi kindje was, en hielden hem drie maanden lang verborgen.
24 Ook Mozes zelf had een groot geloof. Hij woonde bij de dochter van de farao. Maar toen hij een volwassen man was, wilde hij haar zoon niet meer zijn. 25-26 Hij had in Egypte in grote rijkdom kunnen leven, en tijdens zijn leven kunnen genieten van verkeerde dingen. Maar hij wilde liever net zo slecht behandeld worden als het volk van God. Hij verlangde namelijk naar de beloning die God aan de mensen zou geven, de ware rijkdom. En hij wist dat hij daarvoor moest lijden, zoals ook Jezus Christus later zou lijden.
27 Daarom ging Mozes weg uit het paleis in Egypte. De farao was woedend op hem. Maar omdat Mozes een groot geloof had, was hij niet bang voor de farao. Niemand kan God zien, maar het leek alsof Mozes God wel zag. En daarom kon hij het volhouden.
28 Omdat Mozes een groot geloof had, slachtte hij een offerdier voor het paasoffer. En hij zei tegen de Israëlieten dat ze wat bloed van dat dier op de deurposten moesten doen. Want er zou een engel komen om alle oudste zonen in Egypte te doden. Maar de huizen met bloed aan de deurposten zou hij overslaan.
Het geloof van de Israëlieten
29 Ook de Israëlieten hadden een groot geloof. Ze gingen midden door de Rode Zee, alsof het droog land was. De Egyptenaren probeerden het ook, maar die verdronken allemaal.
30 Door hun grote geloof trokken de Israëlieten zeven dagen lang om de stad Jericho heen. Na die zeven dagen stortte de stadsmuur in.
31 Ook de hoer Rachab had een groot geloof. Zij had de spionnen verborgen die door Jozua naar Jericho gestuurd waren. Daarom bleef zij in leven toen alle slechte mensen in Jericho gedood werden.
Nog meer gelovigen
32 Ik zou nog meer voorbeelden kunnen geven. Maar ik heb niet genoeg tijd om alle verhalen te vertellen over Gideon, Barak, Simson, Jefta, David, Samuel en de profeten. 33-34 Zij hadden allemaal een groot geloof, en daarom deden ze wat God wilde. God gaf zijn belofte ook aan hen.
Door hun grote geloof konden ze landen veroveren. Ze werden gered uit het vuur, en uit een kuil vol leeuwen. Ze konden vluchten voor vijanden die hen met een zwaard wilden doden. Op momenten dat ze zwak waren, kregen ze kracht van God. Als er oorlog was, waren ze sterk en konden ze hun vijanden wegjagen. 35 Ook waren er vrouwen die zo’n groot geloof hadden, dat ze hun dode kinderen levend terugkregen.
Sommige mensen werden mishandeld, maar ze wilden niet bevrijd worden. Omdat ze geloofden, wisten ze dat ze iets beters zouden krijgen: het eeuwige leven. 36 Anderen werden beledigd en met de zweep geslagen. En ze zaten in de gevangenis. 37 Weer anderen zijn met stenen doodgegooid, doormidden gezaagd of doodgestoken. Soms hadden mensen alleen maar dierenvellen om aan te trekken. Ze waren arm, en werden vernederd en mishandeld. 38 Ze waren te goed voor deze slechte wereld. En daarom moesten ze wonen in woestijnen, in de bergen, in grotten, en in holen onder de grond.
Alleen Christus kan mensen redden
39 Al die mensen hadden een groot geloof. Daarom heeft God in de heilige boeken over hen verteld. Toch hebben ze tijdens hun leven niet gekregen wat God beloofd had.
40 Want God had bepaald dat het allerbelangrijkste pas in onze tijd zou gebeuren: Jezus Christus zou op aarde komen en voor de mensen sterven. Pas dan zouden die mensen, samen met ons, gered worden.