Een rechtszaak
1 Er is bij jullie ook iemand die een rechtszaak begonnen is tegen een andere gelovige. Maar waarom is hij naar ongelovige rechters gegaan? Hij had aan christenen moeten vragen om recht te spreken.
2 Jullie weten toch wat er zal gebeuren aan het einde van de tijd? Dan zullen de christenen rechtspreken over de hele wereld. Dan kunnen jullie nu toch wel een oordeel uitspreken over heel eenvoudige zaken? 3 Jullie weten dat de christenen ooit zullen rechtspreken over engelen. Dan kunnen jullie nu toch wel een oordeel uitspreken over gewone zaken uit het dagelijks leven?
4 Als jullie dus ruzie hebben over zaken uit het dagelijks leven, ga dan niet naar rechters die niets met God te maken willen hebben. 5-6 Ik hoop dat jullie voelen dat dat echt verkeerd is. Het is belachelijk dat er mensen bij jullie naar ongelovige rechters gaan! Er is in jullie eigen kerk toch wel iemand die wijs genoeg is om recht te spreken?
Begin liever geen rechtszaak
7 Het is trouwens wel heel treurig dat jullie rechtszaken beginnen tegen elkaar. Doe dat niet! Accepteer het als iemand je oneerlijk behandelt of iets van je steelt. 8 Maar nee, jullie kiezen er liever voor om zelf oneerlijk te zijn. Jullie stelen zelfs van christenen, van mensen uit jullie eigen kerk!
9-10 Jullie weten dat slechte mensen niet in Gods nieuwe wereld zullen komen. Vergis je niet: Dat geldt voor alle mensen die verboden seks hebben, afgoden vereren, vreemdgaan, stelen, graaien, veel te veel drinken, of anderen uitschelden. En voor jonge mannen die zich voor seks laten betalen, en voor de mannen die met hen naar bed gaan. 11 Sommigen van jullie hebben zulke dingen gedaan toen ze nog geen christen waren. Maar God heeft jullie zonden vergeven. Hij heeft jullie gered, en nu leven jullie zoals God het wil. Jullie horen nu bij de Heer Jezus Christus, en onze God heeft jullie zijn Geest gegeven.
Niet alles mag
12 Jullie zeggen: ‘Wij mogen doen wat we willen.’ Maar ik zeg: Ja, maar niet alles is goed! Jullie zeggen: ‘Wij mogen doen wat we willen.’ Maar ik zeg: Laat je leven niet beheersen door slechte verlangens!
13 Jullie vinden ook dat verboden seks wel mag. Jullie denken: Het maakt niet uit wat we met ons lichaam doen, want dat zal later toch verdwijnen. Jullie denken: Ons lichaam hoort bij de aarde, net als het voedsel waar we van leven. Maar zo is het niet. We hebben ons lichaam niet gekregen voor verboden seks. We hebben ons lichaam gekregen om er de Heer mee te dienen. Ons lichaam zal zeker niet verdwijnen. 14 Want God heeft de Heer laten opstaan uit de dood. En zo zal hij ook ons laten opstaan uit de dood. Zo machtig is God!
15 Jullie weten dat ons lichaam bij Christus hoort. Mogen we ons lichaam dan aan een hoer geven? Nee, natuurlijk niet! 16-17 Iemand die trouw blijft aan de Heer, is helemaal één met hem. Maar iemand die met een hoer naar bed gaat, is helemaal één met haar. Want in de heilige boeken staat: «Man en vrouw zullen samen helemaal één zijn.»
18 Heb dus geen verboden seks! Veel verkeerde dingen die mensen doen, hebben geen gevolgen voor hun lichaam. Maar van verboden seks wordt je lichaam slecht. 19 Jullie weten dat je lichaam heilig is. Want de heilige Geest is in jullie lichaam gekomen, toen God jullie die Geest gaf. Jullie zijn niet meer van jezelf. 20 Jullie zijn nu van Christus. Want hij heeft jullie gekocht door voor jullie te sterven. Eer God dus ook met je lichaam!
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap