Israël heeft veel misdaden gepleegd
1 Volk van Israël, luister goed. De Heer zegt tegen jullie: ‘Jullie zijn het volk dat ik uit Egypte bevrijd heb. 2 Er zijn veel volken in de wereld, maar alleen jullie heb ik uitgekozen. Toch hebben jullie veel misdaden gepleegd. Daarom zal ik jullie straffen.’
Niets gebeurt zomaar
3 Twee mensen kunnen pas samen op reis gaan, als ze elkaar eerst ontmoet hebben. 4 Een leeuw die op jacht is, brult alleen als hij iets gevangen heeft. En een leeuw in zijn hol brult pas als hij iets te eten heeft. 5 Je kunt alleen een vogel in een net vangen, als je er eerst voer in hebt gelegd. En een val klapt pas dicht als er een dier in zit. 6 De inwoners van een stad worden pas bang als het alarm klinkt. En er gebeurt alleen een ramp in een stad als de Heer dat wil.
7 Zo is het met alles wat God, de Heer, doet: hij doet niets zomaar, zonder een plan. Dat plan heeft hij bekendgemaakt aan zijn profeten. 8 En als God spreekt, moet een profeet zijn woorden wel doorgeven. Net zoals iedereen wel bang moet zijn voor een brullende leeuw.
In Samaria worden mensen onderdrukt
9-11 Dit zegt God, de Heer: ‘Ga naar de paleizen van de stad Asdod en ga naar Egypte. Stuur de mensen van Asdod en Egypte naar de bergen bij de stad Samaria. Dan zien ze hoe verschrikkelijk het is in die stad. De mensen worden er onderdrukt. Van eerlijke rechtspraak hebben ze daar nog nooit gehoord. En in de paleizen van de stad zijn ze altijd aan het stelen en moorden.’
Daarom zegt de Heer: ‘Samaria, de vijanden zullen van alle kanten op je afkomen. Dan worden je muren verwoest en je paleizen leeggeroofd.’
De Israëlieten worden niet gered
12 Dit zegt de Heer: ‘Als een leeuw een schaap gepakt heeft, wat blijft er dan van over? De herder kan het dier niet redden. Hij vindt alleen een paar botjes en een stuk van een oor terug.
Zo zal het ook gaan met de Israëlieten in Samaria. Nu liggen ze nog lui op hun bed. Ze zakken lekker achterover in de kussens. Maar ze zullen niet gered worden.’
De Israëlieten worden gestraft
13 God, de Heer, de machtige God, zegt: ‘Luister naar mijn woorden. Waarschuw de Israëlieten, het volk van Jakob. 14 De dag komt dat ik de Israëlieten zal straffen voor hun misdaden. Ik zal hun altaren in Betel vernielen, ik zal die altaren aan stukken slaan. 15 Ik zal hun huizen verwoesten, hun zomerhuizen en de huizen waar ze in de winter wonen. En ook alle prachtige paleizen worden verwoest.’ Dat zegt de Heer.