Het volk krijgt regels
Regels voor het offeren
1 De Heer zei tegen Mozes: 2 ‘Zeg tegen de Israëlieten: ‘Over een tijd wonen jullie in het land dat de Heer aan jullie zal geven. 3 Als jullie daar offers brengen, moeten jullie je houden aan de regels die jullie kennen. Zoals jullie weten, mag je een rund, een schaap of een geit kiezen als offer. Die dieren mag je gebruiken voor een offer dat helemaal verbrand moet worden, en ook voor een offer bij een feestmaal. Je mag die offers vrijwillig brengen, of omdat je dat aan de Heer beloofd hebt, of omdat het een feestdag is. Zo’n offer heeft een heerlijke geur. Het is een geschenk voor de Heer, dat hij graag aanneemt.
4-5 Maar in het nieuwe land moeten jullie nog meer offers brengen. Tegelijk met de andere offers moet je ook altijd een graanoffer en een wijnoffer brengen. Dus als je een schaap offert, moet je ook 2,5 kilo fijn meel offeren, gemengd met 2 liter olijfolie. En je moet tegelijk 2 liter wijn offeren.
6 Als je een ram offert, moet je ook 5 kilo fijn meel offeren, gemengd met 3 liter olijfolie. 7 En je moet tegelijk 3 liter wijn offeren. Zo krijgt het offer een heerlijke geur. Het is een geschenk voor de Heer, dat hij graag aanneemt.
8 Als je een rund offert, omdat je dat beloofd hebt, 9 moet je ook 8 kilo fijn meel offeren, gemengd met 4 liter olijfolie. 10 En je moet tegelijk 4 liter wijn offeren. Zo krijgt het offer een heerlijke geur. Het is een geschenk voor de Heer, dat hij graag aanneemt.
11-12 Als je meer dan één dier offert, moet je bij elk dier zo’n graanoffer en zo’n wijnoffer aanbieden.
Voor iedereen gelden dezelfde regels
13-14 Die regels gelden voor iedereen die aan de Heer een offer met een heerlijke geur wil brengen. Ze gelden voor jullie, maar ook voor vreemdelingen. Het maakt niet uit of die vreemdelingen voor korte tijd bij jullie wonen, of voor altijd.
15-16 Voor het hele volk gelden dus dezelfde regels: voor jullie zelf en voor de vreemdelingen die bij jullie wonen. Want de Heer maakt geen verschil tussen Israëlieten en vreemdelingen. Voor iedereen gelden dezelfde wetten en regels. En die regels blijven altijd geldig.’’
Een deel van de oogst is voor de Heer
17 De Heer zei tegen Mozes: 18 ‘Zeg ook het volgende tegen de Israëlieten: ‘Over een tijd komen jullie in het land dat de Heer aan jullie zal geven. 19 Daar kunnen jullie voedsel eten dat van de akkers komt. Een deel van dat voedsel moeten jullie aan de Heer geven.
20-21 Geef na de oogst dus een deel van het graan aan de Heer. En geef hem ook een brood dat je gebakken hebt van het eerste deeg. Ook jullie nakomelingen moeten dat doen.
Als het volk onbedoeld een fout maakt
22-23 Ik, Mozes, heb jullie allerlei wetten en regels van de Heer gegeven. De Heer heeft ze mij verteld toen we bij de berg Sinai waren, en ook in de tijd daarna. Nu kan het gebeuren dat jullie je per ongeluk niet aan één van die regels houden.
24 Stel bijvoorbeeld dat het hele volk per ongeluk iets verkeerds doet, en dat niemand het op dat moment merkt. Dan moet er een offer gebracht worden. Er moet een stier verbrand worden voor de Heer, met het graanoffer en het wijnoffer dat daarbij hoort. Zo’n offer heeft een heerlijke geur. Het is een geschenk voor de Heer, dat hij graag aanneemt. Er moet ook een bok geofferd worden. Dat is het offer waarmee fouten goedgemaakt worden.
25 Als de priester die offers gebracht heeft, zal de Heer de fout van het hele volk vergeven. 26 Het hele volk krijgt vergeving, en ook de vreemdelingen die bij jullie wonen. Want het was een fout die per ongeluk gemaakt werd.
Als iemand per ongeluk iets verkeerds doet
27 Stel dat iemand per ongeluk iets doet dat verboden is. Dan moet hij een geit van één jaar oud aanbieden voor het offer waarmee zijn fout goedgemaakt wordt. 28 De priester moet dat offer brengen. Dan zal de Heer de fout vergeven van de persoon die per ongeluk iets verkeerds gedaan heeft.
29 Die regels gelden voor iedereen die per ongeluk iets doet dat verboden is. Dus voor jullie, en ook voor de vreemdelingen die bij jullie wonen.
Als iemand met opzet iets verkeerds doet
30-31 Maar stel dat iemand met opzet iets verkeerds doet. Dan beledigt hij de Heer. Want hij heeft geen respect voor de regels van de Heer. Hij heeft met opzet iets gedaan dat de Heer verboden had. Zo iemand moet gestraft worden en mag niet meer bij het volk horen. Die regel geldt voor jullie, en ook voor vreemdelingen.’’
Een voorbeeld
32 Op een keer, tijdens de tocht door de woestijn, deed één van de Israëlieten iets verkeerds. Hij ging op sabbat hout zoeken voor een vuur. 33 De Israëlieten die het gezien hadden, brachten de man bij Mozes en Aäron en de rest van het volk. 34 Hij werd opgesloten totdat er bepaald was welke straf hij zou krijgen.
35 De Heer zei tegen Mozes: ‘Die man moet gedood worden. Het hele volk moet hem buiten het kamp met stenen doodgooien.’
36 De Israëlieten deden wat de Heer gezegd had. Ze brachten de man buiten het kamp, en gooiden stenen naar hem totdat hij stierf.
Kwastjes aan kleding
37 De Heer zei tegen Mozes: 38 ‘Zeg namens mij tegen de Israëlieten: ‘Jullie moeten aan de onderkant van je kleding kleine kwastjes naaien met een blauwe draad erin. Ook jullie nakomelingen moeten dat doen.
39 Telkens als jullie die kwastjes zien, zullen jullie denken aan al mijn regels. En dan zullen jullie je aan die regels houden. Dan zullen jullie mij niet ontrouw worden door je eigen verlangens te volgen.
40 Die kwastjes helpen jullie dus om je aan alle regels te houden, en om te leven als mijn volk. 41 Ik ben de Heer, jullie God. Ik heb jullie uit Egypte bevrijd, zodat ik jullie God kon zijn. Ik ben de Heer, jullie God.’’
© Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap