Petrus wordt bevrijd
Herodes neemt Petrus gevangen
1 In die tijd liet koning Herodes een aantal christenen oppakken en mishandelen. 2 En hij liet Jakobus, de broer van Johannes, onthoofden. 3 De Joden vonden het goed dat hij dat deed.
Toen Herodes dat merkte, liet hij ook Petrus oppakken. Dat gebeurde in de week van het Joodse Paasfeest. 4 Herodes was van plan om Petrus na het feest aan het volk te laten zien, en hem dan te doden. Tot die tijd sloot hij hem op in de gevangenis. Hij liet hem bewaken door vier groepen van vier soldaten.
5 Terwijl Petrus in de gevangenis zat, waren de christenen steeds voor hem aan het bidden.
Een engel komt Petrus bevrijden
6 De dag kwam dat Herodes Petrus wilde laten doden. De nacht daarvoor lag Petrus te slapen. Hij sliep tussen twee soldaten in, en hij was vastgebonden met twee kettingen. Voor de deur van de gevangenis stonden bewakers.
7 Opeens stond er een engel van de Heer bij Petrus. De hele ruimte was vol licht. De engel schudde Petrus wakker en zei tegen hem: ‘Kom, sta snel op!’ Meteen vielen de kettingen van de handen van Petrus af.
8 Toen zei de engel: ‘Doe je riem om en trek je schoenen aan.’ Petrus deed het. Daarna zei de engel: ‘Doe je jas aan, en kom mee.’ 9 Petrus liep achter de engel aan naar buiten. Hij dacht dat hij droomde, hij wist niet dat alles echt gebeurde.
10 Samen met de engel liep Petrus langs twee groepen bewakers. Toen kwamen ze bij de ijzeren poort van de gevangenis. Door die poort kwam je in de stad. De poort ging vanzelf open. Petrus en de engel gingen naar buiten en liepen samen nog één straat verder. Toen was de engel opeens weg.
Petrus gaat naar het huis van Maria
11 Toen pas wist Petrus dat hij niet droomde, en hij zei bij zichzelf: ‘Nu weet ik zeker dat de Heer zijn engel gestuurd heeft. De Heer heeft mij gered uit de handen van Herodes. Nu zal niet gebeuren wat het Joodse volk verwachtte.’
12 Toen Petrus begreep wat er gebeurd was, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes Marcus. Daar waren veel christenen bij elkaar om samen te bidden.
13 Petrus klopte op de deur. Een meisje dat in huis werkte, liep ernaartoe. Ze heette Rhode. 14 Rhode herkende de stem van Petrus. Ze was zo blij, dat ze vergat de deur open te doen. Ze rende naar binnen om te vertellen dat Petrus voor de deur stond. 15 De mensen in het huis zeiden: ‘Dat is onzin, dat kan niet!’ Maar Rhode bleef zeggen dat het echt waar was. Toen zeiden ze: ‘Dan moet het de engel zijn die hem beschermt.’
16 Intussen bleef Petrus op de deur kloppen, en ten slotte deden ze open. Toen ze zagen dat het echt Petrus was, waren ze heel verbaasd.
17 Petrus gaf met zijn hand een teken dat iedereen stil moest zijn. Daarna vertelde hij hoe de Heer hem uit de gevangenis bevrijd had. En hij zei: ‘Ga aan Jakobus en de andere christenen vertellen wat er gebeurd is.’ Toen ging hij weg.
Herodes kan Petrus niet vinden
18 De volgende dag schrokken de soldaten enorm. Ze begrepen niet waar Petrus gebleven was. 19 Herodes liet Petrus zoeken, maar zijn mannen konden hem nergens vinden. Herodes vroeg aan de bewakers hoe dat had kunnen gebeuren. Toen ze daar geen antwoord op hadden, liet hij hen allemaal doden.
Daarna ging Herodes weg uit Judea, naar de stad Caesarea. Daar bleef hij een tijd.
Herodes sterft
20 Herodes had grote problemen met de steden Tyrus en Sidon. De inwoners van die steden wilden geen oorlog met Herodes. Want al hun voedsel kwam uit zijn land. Daarom stuurden ze een groep mensen die om vrede moesten vragen. De groep kreeg hulp van Blastus, een belangrijke ambtenaar van Herodes.
21 Op de dag dat ze Herodes zouden ontmoeten, trok Herodes zijn koninklijke mantel aan. Hij ging op zijn troon zitten en hield een toespraak voor het volk. 22 Daarna riepen de mensen: ‘Herodes is geen mens, maar een god!’
23 Herodes liet zichzelf als een god vereren, en hij had geen eerbied voor God. Daarom werd hij meteen gestraft door een engel van de Heer. Hij kreeg een vreselijke ziekte: hij werd van binnen door wormen opgegeten. Zo stierf hij.
De eerste reis van Paulus
Barnabas en Saulus moeten op reis
24 Steeds meer mensen luisterden naar het goede nieuws over Jezus. De groep christenen werd snel groter.
25 Barnabas en Saulus hadden geld gebracht naar de christenen in Jeruzalem. Nu gingen ze terug naar Antiochië, en ze namen Johannes Marcus met zich mee.